ECLI:NL:CRVB:2014:3909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
12-2897 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toekenning van huishoudelijke hulp en de rol van inwonende zorgverleners

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de toekenning van huishoudelijke hulp aan appellante voor de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 9 april 2014 geoordeeld dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel onvoldoende gemotiveerd was. Het college had gesteld dat van de inwonende zoon van appellante verwacht mocht worden dat hij lichte huishoudelijke werkzaamheden zou verrichten, maar de Raad gaf aan dat dit standpunt nader medisch advies vereiste.

Na de tussenuitspraak heeft het college een brief ingezonden waarin het zijn standpunt wijzigde en aangaf dat van de zoon geen bijdrage in het huishouden kon worden verlangd. Appellante gaf aan zich te kunnen vinden in dit gewijzigde standpunt en verzocht om een einduitspraak. De Raad oordeelde dat het college zijn gewijzigde standpunt niet in een nieuw besluit had neergelegd, wat wel noodzakelijk was. Dit leidde tot de conclusie dat de omvang van de toegekende huishoudelijke hulp moest worden vastgesteld op 8,5 uur per week.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.227,62 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en de Raad bepaalde dat appellante recht had op de vastgestelde hulp bij het huishouden voor de genoemde periode.

Uitspraak

12/2897 WMO
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
12 april 2012, 11/2435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 9 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1399) een tussenuitspraak gedaan.
Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een brief van 8 juli 2014 ingezonden.
Appellante heeft haar zienswijze gegeven op het standpunt van het college in de brief van
8 juli 2014.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd voor wat betreft het standpunt van het college dat van de inwonende zoon van appellante, op grond van gebruikelijke zorg, mocht worden verwacht dat hij in de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012 1,5 uur per week lichte huishoudelijke werkzaamheden zou verrichten. In de tussenuitspraak is het college opdracht gegeven nader medisch advies in te winnen en op grond daarvan te bezien of en in hoeverre van de zoon van appellante in de bovengenoemde periode een bijdrage in het huishouden mocht worden verlangd.
3.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college een brief van 8 juli 2014 ingezonden. Het college heeft zich in deze brief, onder verwijzing naar een aan hem uitgebracht medisch advies van 23 juni 2014, op het standpunt gesteld dat van de zoon van appellante in de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012 geen bijdrage in het huishouden kon worden verlangd.
3.2.
In reactie op de brief van het college van 8 juli 2014 is namens appellante te kennen gegeven dat zij zich kan vinden in het gewijzigde standpunt van het college. Verzocht wordt om een einduitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft zijn gewijzigde standpunt, zoals weergegeven in 3.1, niet neergelegd in een nieuw besluit. Dit was wel aangewezen omdat het gewijzigde standpunt impliceert dat de omvang van de toegekende huishoudelijke hulp over de periode van 1 april 2011 tot en met
4 januari 2012 nader moet worden vastgesteld op 8,5 uren per week.
4.2.
De overwegingen 4.3 en 4.4 van de tussenuitspraak en wat hiervoor onder 4.1 is overwogen leiden tot het volgende oordeel.
4.2.1.
De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.2.2.
Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit, voor zover het betreft de omvang van de hulp bij het huishouden over de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.2.3.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal bepalen dat appellante over de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012 in aanmerking komt voor 8,5 uur hulp bij het huishouden per week.
5. Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 10,12 aan reiskosten in beroep en op € 1.217,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.227,62.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 23 augustus 2011 voor zover het betreft de omvang van de hulp bij het huishouden over de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012;
  • bepaalt dat aan appellante hulp bij het huishouden wordt toegekend naar een omvang van 8,5 uur per week over de periode van 1 april 2011 tot en met 4 januari 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van
23 augustus 2011;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.227,62;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.L. Rijnen

MK