ECLI:NL:CRVB:2014:3861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens onvoldoende gebruik van arbeidsinschakelingvoorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsuitkering met 100% verlaagd gekregen voor de duur van een maand. Dit besluit was genomen omdat de appellant niet of onvoldoende gebruik had gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant vanaf september 2012 deelnam aan een participatietraject bij Baanbrekend Nieuwe Waterweg Noord. Echter, de jobcoach had gerapporteerd dat de appellant de opdrachten niet of niet volledig opvolgde. Ondanks een laatste kans om zijn logboek bij te werken, voldeed de appellant niet aan deze oproep, wat leidde tot beëindiging van het traject. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen besloot daarop de bijstand van de appellant te verlagen.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, omdat de begeleiding door zijn jobcoach niet adequaat was. De Raad oordeelde echter dat de appellant zijn standpunt niet had onderbouwd en dat hij zich aan de afspraken met de jobcoach had moeten houden, ongeacht zijn mening over haar begeleiding. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet verwijtbaar was voor het niet opvolgen van de afspraken, en dat de verlaging van de bijstand terecht was opgelegd.