ECLI:NL:CRVB:2014:386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
12-255 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere uitspraak en herziening van bruteringsbedrag in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal over de berekening van een bruteringsbedrag. De rechtbank had eerder op 22 november 2011 een uitspraak gedaan die door de Raad gedeeltelijk werd vernietigd. De Raad had het college opgedragen om de gebreken in het besluit van 13 mei 2011 te herstellen. Op 16 oktober 2013 heeft het college een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van de appellant gegrond werd verklaard en het bruteringsbedrag werd gewijzigd naar € 481,65. Tevens werd het terug te vorderen bedrag over 2009 aangepast naar € 2.279,05. De Raad heeft vastgesteld dat het nieuwe besluit aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen, waardoor het niet in de beoordeling in hoger beroep werd betrokken. De Raad heeft de eerdere uitspraak en het bestreden besluit vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.948,-, en moet het college het griffierecht van in totaal € 153,- vergoeden aan de appellant. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/255 WWB
Datum uitspraak: 11 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 november 2011, 11/2915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (college)
PROCESVERLOOP
Bij tussenuitspraak van 10 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1703 (tussenuitspraak) heeft de Raad het college opgedragen om de gebreken in het besluit van 13 mei 2011 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 16 oktober 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar (nieuw besluit) genomen.
Namens appellant heeft mr. B.P.A. van Beers, advocaat, bij brief van 18 november 2013 zijn zienswijze gegeven op het nieuwe besluit.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en de tussenuitspraak. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
2.
Het college heeft bij het nieuwe besluit het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2010 gegrond verklaard en dat besluit herroepen in die zin dat het bruteringsbedrag wordt gewijzigd naar € 481,65 en het terug te vorderen bedrag over 2009 wordt gewijzigd naar
€ 2.279,05. Daarbij heeft het college, met het oog op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, een toelichting op de berekening van de brutering gegeven en tevens een kostenvergoeding voor de door appellant in bezwaar gemaakte kosten toegekend.
3.
Uit de zienswijze van appellant valt op te maken dat de inhoud van het nieuwe besluit hem geen aanleiding heeft gegeven tot een nadere inhoudelijke reactie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu met het nieuwe besluit aan het bezwaar van appellant, gericht op het niet inzichtelijk maken van de berekening van het bruteringsbedrag, geheel tegemoet is gekomen, wordt dit besluit, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, niet in de beoordeling in hoger beroep betrokken.
4.2.
Uit de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Dit betekent tevens dat het beroep gegrond wordt verklaard.
5.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 mei 2011;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.C. Oomkens

HD