In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2012. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant, woonachtig in Marokko, had eerder bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn aanspraken op een WAO-uitkering hadden afgewezen. De Raad had eerder, op 14 februari 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de beslissing op bezwaar van 18 februari 2011 niet houdbaar was en dat het Uwv een nieuw medisch onderzoek moest laten uitvoeren. Dit onderzoek, uitgevoerd door een verzekeringsarts, concludeerde dat er bij appellant geen aanwijzingen waren voor ziekte vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 9 januari 1998. De Raad heeft in zijn beoordeling de medische rapporten en verklaringen van verschillende psychiaters gewogen en geconcludeerd dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering heeft geweigerd. De Raad heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere besluiten vernietigd en de rechtsgevolgen van het besluit van 29 augustus 2012 in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.217,50. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid.