ECLI:NL:CRVB:2014:3828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
14-893 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud binnen de Politiewet 2012

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil over functieonderhoud van een ambtenaar binnen de politie, waarbij de korpschef van politie als appellant optreedt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de feitelijke werkzaamheden van de betrokkene wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving, en dat deze werkzaamheden onder de functiebeschrijving van functie C vallen. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de betrokkene in de referteperiode, die loopt van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011, feitelijk werkzaamheden heeft verricht die afwijken van zijn oorspronkelijke functie.

De Raad oordeelt dat de rechtbank zich terecht gebonden heeft geacht aan haar eerdere uitspraak en dat de korpschef niet heeft aangetoond dat de rechtbank een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de relevante artikelen van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de korpschef niet slaagt, en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die bepaalt dat de betrokkene per 31 december 2010 moet worden geplaatst in de functie van functie C.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de functieomschrijving en de noodzaak voor de korpschef om de feitelijke werkzaamheden van de ambtenaar in ogenschouw te nemen bij het vaststellen van functieonderhoud. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het openbaar is gedaan en de betrokken partijen adequaat zijn vertegenwoordigd.

Uitspraak

14/893 AW
Datum uitspraak: 20 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
6 januari 2014, 13/4113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. F.A.M. Bot hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. F. Verschuren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Nadat betrokkene kenbaar was gemaakt dat in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie het voornemen bestond de functie van [naam functie B.] als uitgangspositie voor de toekomstige functie van betrokkene aan te merken, heeft hij verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.2.
Bij besluit van 21 september 2011 is de aanvraag om functieonderhoud van betrokkene afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 22 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2013 (uitspraak 1) is het daartegen ingediende beroep gegrond verklaard. Appellant is opgedragen om met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van betrokkene te beslissen.
1.4.
Bij besluit van 3 juli 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaarschrift gegrond verklaard, functieonderhoud toegepast en de uitgangspositie van betrokkene ongewijzigd vastgesteld op [naam functie B.].
2. Het daartegen door betrokkene ingediende beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak opnieuw gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene per 31 december 2010 dient te worden geplaatst in de functie van [naam functie C.].
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 2, tweede lid, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment in de referteperiode (de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011) feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Is dit niet het geval, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag af.
3.2.
De rechtbank heeft in uitspraak 1 overwogen dat betrokkene er in is geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem feitelijk verrichte werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van de functie van [naam functie B.]. De rechtbank is voorts van oordeel dat de taken die betrokkene stelt te verrichten vallen onder de functiebeschrijving van [naam functie C.]. Nu niet is beoordeeld of de gestelde werkzaamheden daadwerkelijk in de referteperiode zijn uitgevoerd dient appellant met inachtneming van de uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene, aldus de rechtbank.
3.3.
Daarmee heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven inhoudende dat de feitelijke werkzaamheden van betrokkene wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving en voorts dat deze werkzaamheden vallen onder de functiebeschrijving van de functie [naam functie C.]. Dat de rechtbank in haar oordeel spreekt van “gestelde” werkzaamheden doet aan dit oordeel niet af. Tegen uitspraak 1 heeft appellant geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft zich bij de aangevallen uitspraak terecht gebonden geacht aan haar in uitspraak 1 gegeven oordeel en daarbij terecht overwogen dat slechts nog ter beoordeling voorlag de beantwoording van de vraag of de door de rechtbank als [naam functie C.] aangemerkte werkzaamheden in de referteperiode zijn verricht.
3.4.
Dit betekent dat het betoog van appellant dat de rechtbank met haar in uitspraak 1 gegeven oordeel een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de artikelen 2 en 4 van de Trfp, wat daar ook van zij, niet kan leiden tot een geslaagd beroep.
3.5.
Nu niet in geschil is dat de door betrokkene feitelijk verrichte en door de rechtbank in uitspraak 1 onder de functiebeschrijving van de functie [naam functie C.] geschaarde werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de referteperiode voor de duur van een jaar, treft het beroep van appellant in zoverre evenmin doel.
3.6.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD