ECLI:NL:CRVB:2014:3819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor een minderjarige met locomotorische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, een minderjarig meisje met locomotorische beperkingen, heeft een verzoek ingediend om financiële tegemoetkoming voor de kosten van autoverzekering en wegenbelasting, omdat zij een grotere auto nodig heeft om met haar rolstoel vervoerd te kunnen worden. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft de aanvraag afgewezen, maar na bezwaar heeft het college een vervoersvoorziening voor collectief vervoer toegekend. Appellante was van mening dat deze voorziening niet voldeed aan haar vervoersbehoeften, vooral omdat zij samen met haar gezin deel wil nemen aan het dagelijks leven.
De Raad heeft vastgesteld dat het collectief vervoer in combinatie met de scootmobiel in de gehele vervoersbehoefte van appellante voorziet. De Raad oordeelde dat het college met het bestreden besluit aan zijn compensatieplicht heeft voldaan. Er zijn geen medische bezwaren tegen het gebruik van het collectief vervoer en appellante kan zelfstandig gebruik maken van deze voorziening, mits er geen opstapjes zijn. De Raad heeft ook overwogen dat de wens van appellante om met haar gezin samen te reizen niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die het college zou verplichten om de hardheidsclausule toe te passen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen bijzondere omstandigheden heeft vastgesteld die dit rechtvaardigen.