ECLI:NL:CRVB:2014:38

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
11-7432 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens verdiencapaciteit van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen. De appellante, geboren in 1973, heeft sinds 1983 diabetes mellitus en heeft in het verleden verschillende aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingediend. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij ten tijde van belang in staat was om minimaal 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen correct waren en dat er geen reden was om deze in twijfel te trekken. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie, maar de Raad concludeert dat de door appellante ingebrachte informatie geen nieuwe bevindingen oplevert die het eerdere oordeel kunnen veranderen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/7432 WWAJ
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
17 november 2011, 11/515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft G.H.[R.] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door[R.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren [in] 1973, lijdt sedert 1983 aan diabetes mellitus. Tijdens haar in 1990 gestarte (parttime) werk als hulpkracht in een supermarkt is zij vanwege knieklachten arbeidsongeschikt geweest. In 1993 heeft zij zich vanuit haar toenmalige werk als fulltime administratief medewerker ziek gemeld in verband met een ontstoken alvleesklier. De beoordelingen van haar aandoeningen in die tijd en de daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen hebben geleid tot een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 18 juli 1994 tot 18 januari 1995. Per laatstgenoemde datum is de
AAW/WAO-uitkering ingetrokken omdat appellante geschikt werd geacht voor passend werk, waardoor geen relevant verlies aan verdienvermogen resteerde.
1.2. Een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 4 mei 1998 vanwege appellantes diabetes ten tijde dat zij werkzaam was in haar eigen horeca-onderneming, is door het Uwv bij besluit van 16 september 1998 afgewezen. Het bezwaarschrift daartegen is bij besluit van 8 april 1999 ongegrond verklaard. Een ingediend bezwaar tegen de afwijzende beslissing op haar nieuwe aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering in oktober 1999, werd bij besluit van 31 oktober 2000, na medisch en arbeidskundig onderzoek, ongegrond verklaard.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 12 november 2004 is appellante met ingang van
7 oktober 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Grondslag voor dat besluit was de verergering van haar klachten sinds november 2002. Het beroep tegen dat besluit, gericht tegen de gehanteerde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, is bij uitspraak van de rechtbank van
22 juli 2005 (04/1369) ongegrond verklaard.
1.4. Op 11 oktober 2010 heeft appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend wegens met name ontregelde diabetes en daaruit voortvloeiende klachten. Deze aanvraag is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 24 november 2010 afgewezen op de grond dat appellante in staat is te werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is, na nader medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 26 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat ten tijde hier van belang, bij einde wachttijd op 27 november 1991, de AAW nog van toepassing was op jonggehandicapten en dat zij gelet op de vrijwel gelijkluidende bepalingen in de Wet Wajong, het bestreden besluit leest als gebaseerd op de AAW. De rechtbank heeft voorts overwogen dat zij geen reden ziet de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen voor onjuist te houden en dat haar niet is gebleken dat appellante met die beperkingen niet in staat was om arbeid te verrichten op de in geding zijnde datum. Zij heeft overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen onderzoek hebben gedaan, dossiergegevens hebben bestudeerd en informatie van behandelend artsen en vroegere werkgever in de beoordeling hebben betrokken. Met name heeft de rechtbank in de in beroep overgelegde brief van behandelend internist Loualidi van 16 september 2011 geen aanleiding gezien anders te oordelen, omdat de informatie in die brief met betrekking tot de datum in geding geen andere gegevens bevat dan bij het Uwv al bekend was. Tot slot heeft de rechtbank met verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 april 2011 overwogen dat niet is gebleken dat de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit niet op goede gronden zou berusten.
3.
In hoger beroep is aangevoerd dat de rechtbank met de medische gegevens die zijn overgelegd onvoldoende rekening heeft gehouden. Met verwijzing naar in hoger beroep ingebrachte verklaringen van oud-behandelend internist Roenhorst van 27 juli 2013, van bedrijfsarts, medisch adviseur Drent van 24 oktober 2013, van oogarts Pool van
16 oktober 2013 en verklaringen van haar vroegere scholen en werkgever, heeft appellante betoogd dat zij niet in staat was om een opleiding te volgen of te werken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van
1 januari 2010 gewijzigd. De bepalingen van de Wajong, zoals deze luidden voor
1 januari 2010 en die met betrekking tot jeugdgehandicapten voortzetting waren van de eerdere bepalingen daarover in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zijn ondergebracht in hoofdstuk 3 en de citeertitel van de wet is gewijzigd in Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het in geding zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet Wajong.
4.2.1.
Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar zal herstellen.
4.2.2.
Ingevolge artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en, voor zover nodig, een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Evenals de rechtbank heeft geoordeeld en op grond van dezelfde overwegingen van de rechtbank, maar met verbetering van het wettelijke kader, is de Raad van oordeel dat het Uwv in het bestreden besluit met juistheid heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor ondersteuning in het kader van de Wet Wajong, omdat zij ten tijde hier van belang minimaal 75% van het minimumloon kan verdienen.
4.4.
De in hoger beroep door appellante geponeerde stelling dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de uit haar sinds 1983 bestaande ernstige diabetes mellitus voortvloeiende beperkingen en de daarover in procedure gebrachte verklaringen, wordt niet onderschreven. Uit de voorhanden gegevens blijkt dat appellante reeds vanaf haar jeugd bekend was met diabetes mellitus. De uit die aandoening voortvloeiende beperkingen hebben blijkens de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen vanaf 1992 en blijkens de verschillende besluiten over haar aanspraken op grond van de arbeidsongeschiktheidswetten vanaf 1994 tot arbeidsongeschiktheid in betekenende mate geleid. Eerst bij de beoordeling van haar aanvraag om een WAZ-uitkering in 2004 wordt appellante vanwege met name onvoorspelbare hypo’s niet tot loonvormende arbeid in staat geacht en daarom vanaf november 2002 volledig arbeidsongeschikt geacht.
4.5.
Hetgeen appellante in hoger beroep aan nadere informatie heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De Raad kan de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van
5 november 2013 op die nadere informatie onderschrijven dat daaruit, gelet op alle reeds aanwezige gegevens, waaronder die van internist Roenhorst, geen nieuwe bevindingen naar voren komen. Ook aan de verder in hoger beroep overgelegde verklaringen kan de Raad in het licht van alle voorhanden gegevens, beoordelingen en besluiten vanaf 1992 niet de betekenis toekennen die appellante daaraan gehecht wenst te zien.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting

CVG