ECLI:NL:CRVB:2014:3795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Greebe
- J.J.T. van den Corput
- W. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en toiletvoorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als belader werkzaam was, had zich ziek gemeld met buik- en darmklachten en stelde dat hij door deze klachten meer beperkingen ondervond dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de medische situatie van appellant en dat de FML op 11 januari 2012 adequaat was. Appellant had echter in hoger beroep aangevoerd dat hij door zijn klachten frequent gebruik moest maken van een toilet en dat dit zijn werkcapaciteit beïnvloedde. Hij betoogde dat de geschiktheid van de functies die aan de weigering ten grondslag lagen, onvoldoende was gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellant in de geselecteerde functies op elk moment voor toiletbezoek kon onderbreken zonder dat dit het productieproces zou verstoren. De stelling van appellant dat hij na elk toiletbezoek moest douchen en dat een toiletbezoek tot anderhalf uur kon duren, werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij ook geen proceskostenveroordeling werd uitgesproken.