ECLI:NL:CRVB:2014:3791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onjuiste verklaring over woonsituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante ontving vanaf 30 augustus 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand werd appellante opgeroepen voor een gesprek, waar zij een verklaring aflegde over haar woonsituatie. Het college concludeerde op basis van deze verklaring dat appellante haar hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van eerder verstrekte bedragen. De rechtbank Amsterdam verklaarde de beroepen van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond.
In hoger beroep betwistte appellante de juistheid van de verklaring die zij had afgelegd, en voerde aan dat zij niet goed begreep wat er van haar werd gevraagd, mede door het ontbreken van een tolk. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat appellante haar hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had. De Raad concludeerde dat appellante niet aan haar verklaring kon worden gehouden, waardoor de grondslag voor de intrekking en terugvordering van de bijstand kwam te vervallen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de beroepen gegrond, waarbij de besluiten van het college werden herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van schade en proceskosten aan appellante.