ECLI:NL:CRVB:2014:3775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
12-3558 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. de Vries-Mulder, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had in een besluit van 19 januari 2011 geweigerd om met ingang van 17 november 2010 een uitkering toe te kennen, en dit besluit was in een daaropvolgend bestreden besluit van 15 september 2011 door het Uwv gehandhaafd. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het besluit van het Uwv op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berustte.

Tijdens de zitting op 8 augustus 2014 heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen, met name vanwege beperkingen aan zijn linkerknie en linkerhand. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medische en arbeidskundige onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rapporten van de verzekeringsartsen gaven aan dat appellant was onderzocht en dat er voldoende informatie was over zijn gezondheidstoestand. De Raad concludeerde dat de eigen opvattingen van appellant over zijn gezondheidstoestand niet voldoende onderbouwd waren met medische gegevens.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 14 november 2014.

Uitspraak

12/3558 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 mei 2012,
11/3484 en 11/3485 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. de Vries-Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1. Ter zitting van de Raad heeft appellant verzocht om aanhouding van de behandeling teneinde zich te kunnen voorzien van rechtsbijstand. De Raad zal dit verzoek niet honoreren, aangezien appellant daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, en er ook overigens, gelet op het voorliggende dossier, geen reden is voor aanhouding.
2. De Raad zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
3.1.
Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van
17 november 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
3.2.
Bij besluit van 15 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2011 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat het besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Er is informatie ingewonnen bij de behandelend sector en het Uwv heeft volgens de rechtbank voldoende toegelicht waarom appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
5. In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen, met name die betrekking hebben op zijn linkerknie en linkerhand.
6.1.
De Raad oordeelt als volgt.
6.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medische en arbeidskundige onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsarts van
18 november 2010 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2011 blijkt dat beide artsen appellant hebben onderzocht en beschikten over informatie van de behandelende artsen. Nadrukkelijk is daarbij de problematiek van de linkerhand en de linkerknie van appellant aan de orde geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst nog aangescherpt en meer beperkingen op psychisch gebied aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 7 februari 2012 nog overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, specifiek over de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. De Raad acht dan ook afdoende gemotiveerd dat appellant voor de geselecteerde functies geschikt is te achten.
6.3.
De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot dit oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, opvatting van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat appellant daaraan gehecht wil zien. De Raad markeert nog dat uit de brief van de behandelend orthopedisch chirurg R.D.A. Gaasbeek van 28 juli 2009 ook niet blijkt van ernstige afwijkingen aan de linkerknie, nu hij spreekt over een “volledige actieve en passieve functie van de knie” en “op de röntgenfoto geen afwijkingen”.
7. Gelet op hetgeen onder 6.2 en 6.3 is overwogen komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli

NK