ECLI:NL:CRVB:2014:3764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
13-5304 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na verzuim door gijzeling en vervangende hechtenis

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving vanaf 16 mei 2012 bijstand, maar heeft niet gereageerd op uitnodigingen van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn om bewijsstukken over te leggen. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht op 13 augustus 2012 en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per diezelfde datum. Appellant heeft aangevoerd dat hij door gijzeling en vervangende hechtenis niet in staat was om te reageren op de uitnodigingen van het college. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voor een toereikende voorziening voor zijn post kon zorgen, aangezien zijn dochter in de periode van zijn detentie in zijn woning verbleef. De Raad concludeert dat appellant verweten kan worden dat hij niet heeft gereageerd op de oproepen van het college en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland wordt bevestigd.

Uitspraak

13/5304 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 augustus 2013, 13/731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.J.M. van Zuidam.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 16 mei 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van een periodiek onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand heeft een medewerker van de afdeling Handhaving van de gemeente Apeldoorn appellant bij brief van 7 augustus 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 13 augustus 2012 en hem verzocht om enkele bewijsstukken over te leggen. Appellant heeft geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging. Vervolgens heeft het college bij besluit van 13 augustus 2012 het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van diezelfde datum opgeschort. Bij dat besluit heeft het college appellant tevens uitgenodigd voor een nieuwe afspraak op 17 augustus 2012 en hem meegedeeld dat zijn uitkering wordt ingetrokken als hij ook deze afspraak niet nakomt. Ook aan deze uitnodiging heeft appellant geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft het college met toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 13 augustus 2012 ingetrokken.
1.4.
Bij besluit van 30 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd en aangevoerd dat sprake was van overmacht. Appellant is op 8 augustus 2012 door de politie gegijzeld, waarvan hij niet van te voren op de hoogte was. Hij heeft aansluitend tot 26 augustus 2012 een vervangende hechtenis uitgezeten. Het was volgens appellant dan ook niet mogelijk tijdig kennis te nemen van de oproepen van het college en hij kon dan ook geen uitstel vragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met
ingang van 13 augustus 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van die vraag staat in de eerste plaats ter beoordeling of appellant verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Het betoog van appellant dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim omdat hij was gegijzeld en in vervangende hechtenis zat en daarom niet heeft kunnen reageren op de uitnodigingen, faalt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet heeft kunnen zorgen voor een toereikende voorziening voor zijn post. Dit klemt te meer nu vaststaat dat in de periode van detentie de dochter van appellant in zijn woning verbleef. Hij heeft dan ook redelijkerwijs tijdig op de hoogte kunnen raken van het opschortingsbesluit waarbij hij was uitgenodigd om op 17 augustus 2012 te verschijnen. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was, al dan niet via derden, op of korte tijd na 8 augustus 2012 bij het college te (laten) melden dat hij door omstandigheden buiten zijn wil niet in staat zou zijn om te reageren op correspondentie van het college. In dit verband is van betekenis dat appellant ter uitvoering van zijn wettelijke inlichtingenverplichting het college onmiddellijk van zijn vrijheidsontneming op de hoogte had moeten stellen, nu dit voor de bijstandsverlening onmiskenbaar van belang is. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat appellant verweten kan worden dat hij niet heeft gereageerd op de door het college verzonden oproepen.
4.4.
Het college was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de van de WWB, de bijstand van appellant met ingang van 13 augustus 2012 in te trekken. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken.
4.5.
Uit 4.2. tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en F. Hoogendijk en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.W. Munneke

HD