ECLI:NL:CRVB:2014:3755
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat verzoeker met ingang van 8 juli 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werkzaamheden als autoschadehersteller. Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht en sinds enkele maanden zonder inkomen zit. Hij heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie en verslechterende psychische gezondheid hem in een penibele situatie hebben gebracht.
De voorzieningenrechter heeft de relevante wetgeving in overweging genomen en vastgesteld dat er een spoedeisend belang is. Echter, na beoordeling van de medische onderbouwing van het bestreden besluit, kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat deze zorgvuldig tot stand was gekomen. De verzekeringsarts had de hoorzitting bijgewoond en verzoeker onderzocht, en er waren geen aanknopingspunten om de bevindingen van de arts niet te volgen. Verzoeker kon geen medische gegevens overleggen die zijn gezondheidssituatie op de relevante datum onderbouwden.
Daarom oordeelde de voorzieningenrechter dat het niet waarschijnlijk was dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zou blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op 12 november 2014.