ECLI:NL:CRVB:2014:3755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
14-1294 ZW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat verzoeker met ingang van 8 juli 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werkzaamheden als autoschadehersteller. Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht en sinds enkele maanden zonder inkomen zit. Hij heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie en verslechterende psychische gezondheid hem in een penibele situatie hebben gebracht.

De voorzieningenrechter heeft de relevante wetgeving in overweging genomen en vastgesteld dat er een spoedeisend belang is. Echter, na beoordeling van de medische onderbouwing van het bestreden besluit, kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat deze zorgvuldig tot stand was gekomen. De verzekeringsarts had de hoorzitting bijgewoond en verzoeker onderzocht, en er waren geen aanknopingspunten om de bevindingen van de arts niet te volgen. Verzoeker kon geen medische gegevens overleggen die zijn gezondheidssituatie op de relevante datum onderbouwden.

Daarom oordeelde de voorzieningenrechter dat het niet waarschijnlijk was dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zou blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op 12 november 2014.

Uitspraak

14/1294 ZW-VV
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 januari 2014, 13/7935 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 oktober 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn schoonzus, [naam schoonzus], en door mr. K. Celebi, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2. Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het Uwv na bezwaar het besluit van 2 juli 2013 gehandhaafd waarbij is vastgesteld dat verzoeker met ingang van 8 juli 2013 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij weer geschikt wordt geacht om zijn werkzaamheden van autoschadehersteller en leidinggevende in een autospuiterij voor 40 uur per week te verrichten.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft verzoeker zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, omdat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht. Hij heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het Uwv wordt veroordeeld tot het hervatten van de betaling van de ZW-uitkering aangezien verzoeker sinds enkele maanden geen inkomen meer heeft en hij geen geld meer kan lenen van familie en kennissen. Bovendien heeft verzoeker te kampen met een ernstig verslechterende psychische gezondheid, omdat hij door zijn penibele financiële situatie niet de rust krijgt die hij nodig heeft om van zijn psychische klachten te herstellen.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker ter zitting heeft aangevoerd ter zake van zijn slechte financiële en gezondheidssituatie een voldoende spoedeisend belang gelegen. Daarom moet antwoord worden gegeven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Het in deze uitspraak door de voorzieningenrechter op die vraag te geven antwoord draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de uitspraak in de hoofdzaak.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de dossierstukken van medische aard, niet staande kan worden gehouden dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hiertoe wordt met name gewezen op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2013. Deze arts heeft de hoorzitting van 21 augustus 2013 bijgewoond en aansluitend verzoeker onderzocht. Daarnaast heeft deze arts dossieronderzoek verricht en de door hem opgevraagde informatie van de behandelend sector bij zijn onderzoek betrokken. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn daarop gebaseerde conclusie niet te volgen. Naar aanleiding van de door verzoeker overgelegde gegevens van een crisisdienst van GGZ van 4 februari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 maart 2014 adequaat en inzichtelijk gemotiveerd daarin geen reden te zien om van het eerder ingenomen standpunt af te wijken. Daarbij heeft deze arts benadrukt dat de ingebrachte medische informatie niet ziet op de datum hier in geding van 8 juli 2013.
5.4.
Volgens verzoeker ontstaan psychische depressies echter niet van de ene op de andere dag. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat reeds op 8 juli 2013 sprake was van een psychische depressie. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in dat standpunt niet. Verzoeker heeft geen medische gegevens ingebracht die een beschrijving bevatten van zijn gezondheidssituatie op 8 juli 2013 en de daaruit voortvloeiende beperkingen van het verrichten van arbeid.
6. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het niet in redelijke mate waarschijnlijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) K. de Jong

NK