ECLI:NL:CRVB:2014:3721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
13-2633 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud rechercheur vreemdelingenpolitie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud door een rechercheur vreemdelingenpolitie, die sinds 15 april 2006 in dienst is. De appellant had eerder een verzoek om functieonderhoud afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft de appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de feitelijke werkzaamheden van de betrokkene.

De Raad heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van de betrokkene in het PCM-team meer dan uitvoerend zijn en ook coördinerende taken omvatten. De Raad oordeelde dat de functietypering van rechercheur vreemdelingenpolitie niet adequaat was voor de werkzaamheden van de betrokkene. De appellant heeft geprobeerd de gebreken te herstellen met een nieuw besluit, maar de Raad concludeerde dat dit niet voldoende was. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.

De Raad heeft de appellant ook veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, die zijn begroot op € 974,-, plus reiskosten van € 20,40. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2633 AW, 13/3723 AW
Datum uitspraak: 13 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
23 januari 2013, 12/2399 (aangevallen tussenuitspraak) en van 16 april 2013, 12/2399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil appellant in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland (korpsbeheerder), op naam van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak sprake is van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (ook) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant een nader besluit genomen.
Namens betrokkene heeft mr. R. Achttienribbe hierop haar zienswijze gegeven en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. van ’t Westende – van der Veen en J.N.M. Konijn. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is vanaf 15 april 2006 aangesteld als rechercheur vreemdelingenpolitie. Sinds februari 2008 maakte betrokkene als rechercheur vreemdelingenpolitie deel uit van het projectteam Mensenhandel, welk projectteam is overgegaan in de groep Opsporing. Met ingang van juni 2008 is de groep Opsporing opgesplitst in het team Mensenhandel en Mensensmokkel (Mensenhandel), het team Migratiecriminaliteit en het team Prostitutie Controle en Mensenhandel (PCM). Betrokkene werkt gemiddeld voor de helft van haar tijd in het team PCM en de andere helft in het team Mensenhandel.
1.2.
Nadat appellant aan betrokkene kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie ((LFNP) het voornemen had de functie van rechercheur vreemdelingenpolitie, schaal 7, als uitgangspositie voor de toekomstige functie van betrokkene aan te merken, heeft betrokkene op 10 mei 2011 verzocht om functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.3.
Appellant heeft dit verzoek bij besluit van 17 oktober 2011 afgewezen. Bij aanvullend besluit van 8 november 2011 heeft appellant de functie rechercheur vreemdelingenpolitie, met taakaccent prostitutiecontrole en mensenhandel, aangemerkt als uitgangspositie van betrokkene.
1.4.
Bij besluit van 5 april 2012 (het bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 17 oktober 2011 en 8 november 2011 ongegrond verklaard.
1.5.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert, omdat uit de verklaring van C, coördinator van het team PCM, blijkt dat betrokkene werkzaamheden verricht die meer zijn dan uitvoerend en zeker ook als coördinerend beschouwd moeten worden, zodat appellant niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de werkzaamheden van betrokkene in de referteperiode niet wezenlijk afwijken van die van een rechercheur vreemdelingenpolitie.
1.6.
Van de geboden gelegenheid om de gebreken door het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar te herstellen heeft appellant gebruik gemaakt met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 maart 2013. Daarin heeft appellant zijn standpunt dat de werkzaamheden van betrokkene niet wezenlijk afwijken van de werkzaamheden van een rechercheur nader gemotiveerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit en het besluit van 5 maart 2013 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat appellant gelet op artikel 5 van de Trfp en de Instructie 2.1, Kaders en uitgangspunten voor bepalen uitgangspositie van 4 april 2011 (de Instructie), onderdeel C, III, onder 2, op basis van toe te kennen functieonderhoud binnen het bestaande korpsfunctiegebouw een functiebeschrijving diende aan te wijzen die beter aansluit bij de feitelijke werkzaamheden van betrokkene dan die van rechercheur vreemdelingenpolitie, of een mensfunctie diende op te stellen. Daarbij is overwogen dat in de tussenuitspraak reeds is beslist dat de werkzaamheden van betrokkene meer dan uitvoerend zijn en zeker ook als coördinerend beschouwd dienen te worden, zodat appellant geen keuze meer had om al dan niet functieonderhoud te plegen.
3.1.
Het hoger beroep van appellant strekt ertoe dat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard.
3.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant betrokkene bij besluit van
27 mei 2013 met ingang van 31 december 2009 geplaatst in de functie “rechercheur vreemdelingenpolitie n.a.v. beroep” en daarbij een nieuwe functietypering opgesteld. Betrokkene stelt dat appellant met dit nader besluit geen uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak. De Raad zal dit besluit mede in de beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak.
4.1.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Trfp kan de ambtenaar tot en met 23 mei 2011 een aanvraag indienen om, als in de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode) de feitelijk aan hem opgedragen werkzaamheden gedurende tenminste een jaar wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het is daarbij aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Nu het hier een vaststelling van feiten betreft, is een slechts terughoudende toetsing door de rechter volgens vaste rechtspraak niet op zijn plaats (CRvB 25 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6876 en CRvB 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:BZ2588).
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de feitelijk opgedragen werkzaamheden van betrokkene in de referteperiode wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving rechercheur vreemdelingenzaken die appellant tot uitgangspunt heeft genomen. Bij de beantwoording van deze vraag is niet van belang of deze functiebeschrijving correct is en of de feitelijk opgedragen werkzaamheden (ook) onder een andere functiebeschrijving kunnen worden gebracht.
4.3.
Betrokkene is voor de helft van de werktijd werkzaam in het PCM-team. Dit team bestond in de referteperiode uit twee mensen, te weten C, tactisch coördinator en tevens groepsbegeleider van de gehele groep Opsporing, en betrokkene. Betrokkene is in april 2009 geslaagd voor de cursus Prostitutiecontrole en Mensenhandel en is gecertificeerd rechercheur.
C heeft op 30 oktober 2012 informatie verstrekt waaruit blijkt dat C en betrokkene in het PCM-team ieder dezelfde werkzaamheden verrichten. C verklaart dat zij en betrokkene op jaarbasis ieder de helft van de prostitutiecontroles op zich nemen, met alle werkzaamheden die daarbij horen. Betrokkene organiseert (bedrijfs)controles, maakt een draaiboek en stuurt de controles aan. Betrokkene neemt voorts aangiftes en meldingen op en handelt het daarbij behorende onderzoek volledig af. Betrokkene is aanspreekpunt voor externen en vervangt C bij afwezigheid. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat zij zelfstandig beslist over de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden en hierover dan contacten onderhoudt met de Officier van Justitie. Naast haar werkzaamheden voor het PCM-team biedt betrokkene bijstand aan het Mensenhandelteam. Uit de informatie van C en de verklaringen van betrokkene en appellant ter zitting blijkt dat betrokkene binnen het Mensenhandelteam verantwoordelijk is voor delen van een onderzoek. Onder de verantwoordelijkheid van een tactisch coördinator behandelt zij deze delen van een onderzoek zelfstandig.
4.4.
Volgens de functietypering rechercheur vreemdelingenpolitie is het doel van de functie: “Het houden van toezicht en controle, onder meer door het afhandelen van opsporingsonderzoeken, alsmede het voorbereiden van in bewaringstelling en het uitzetten in het kader van de vreemdelingenwetgeving”. Onder de uitwerking van het hoofdbestanddeel “Toezicht en controle” is opgenomen “het op aanwijzing verlenen van ondersteuning bij de uitvoering van (bedrijfs)controles en het verrichten van (opsporings)onderzoeken.”
4.5.
De werkzaamheden van betrokkene in het PCM-team voor wat betreft de (bedrijfs)controles zijn niet onder te brengen onder het in de functietypering opgenomen onderdeel ‘het op aanwijzing verlenen van ondersteuning bij de uitvoering van (bedrijfs)controles’. Deze beschrijving geeft geen juist beeld van de door betrokkene verrichte werkzaamheden voor het PCM-team. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de werkzaamheden van betrokkene voor het PCM-team meer dan uitvoerend zijn en zeker ook als coördinerend beschouwd moeten worden.
4.6.
De werkzaamheden van betrokkene voor het Mensenhandelteam wijken niet wezenlijk af van de functietypering rechercheur vreemdelingenpolitie. Die werkzaamheden, te weten het (zelfstandig) uitvoeren van delen van het opsporingsonderzoek, zijn voldoende adequaat beschreven. Het ondersteuning bieden bij een opsporingsonderzoek kan immers ook inhouden dat een deel van het onderzoek zelfstandig wordt uitgevoerd. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in het Mensenhandelteam verantwoordelijk was voor de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van het gehele opsporingsonderzoek.
4.7.
Nu uit het voorgaande volgt dat de functietypering rechercheur vreemdelingenpolitie wat betreft de werkzaamheden van betrokkene voor het PCM-team niet adequaat is, heeft appellant zijn besluit dat de aan betrokkene opgedragen feitelijke werkzaamheden niet wezenlijk afwijken niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd; ook niet in tweede instantie met het besluit van 5 maart 2013.
4.8.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit en het besluit van 5 maart 2013 zijn vernietigd, komen voor bevestiging in aanmerking.
Het nader besluit van 27 mei 2013
4.9.
Aan de bij het nader besluit van 27 mei 2013 gegeven functietypering “rechercheur vreemdelingenpolitie n.a.v. beroep” is toegevoegd het “coördineren en uitvoeren van prostitutiecontroles”. Voor het overige is de typering identiek aan de functietypering rechercheur vreemdelingenpolitie. Betrokkene heeft aangevoerd dat met deze aanvulling van de functietypering onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan de aangevallen uitspraak. Betrokkene mist in deze aanvulling dat zij helemaal zelfstandig werkt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het coördineren en uitvoeren van prostitutiecontroles geeft voldoende weer dat betrokkene deze controles zelfstandig organiseert en aanstuurt. Met het nader besluit van
27 mei 2013 heeft appellant op juiste wijze uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Het beroep tegen dit besluit wordt dan ook ongegrond verklaard.
5. Er is aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,-. Tevens komen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 20,40.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van appellant van 27 mei 2013 ongegrond;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 994,40.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD