ECLI:NL:CRVB:2014:372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de besluiten van het college om de bijstand van betrokkene 1 in te trekken en terug te vorderen, herroepen. De Raad oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat betrokkene 1 en betrokkene 2 een gezamenlijke huishouding voerden. Betrokkene 1 ontving sinds 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was ingeschreven op een ander adres dan betrokkene 2. De sociale recherche had onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand, maar de Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat er sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bevindingen van de sociale recherche niet voldoende waren om de besluiten van het college te onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de hoger beroepen van het college niet slagen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen, die elk € 974,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 februari 2014.