ECLI:NL:CRVB:2014:3716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
14-1611 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet Wajong wegens niet-ingezeten status

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1963 op Curaçao, had in juli 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellant op zijn 17e verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 8 januari 2013 bevestigd.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij op zijn 17e verjaardag al een duurzame band met Nederland had, onder andere door frequente contacten met zijn broer en zus die in Nederland woonden. Hij betoogde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was.

De Raad overwoog dat de beoordeling van ingezetenschap op basis van de Wet Wajong afhankelijk is van de omstandigheden die een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland aantonen. De Raad concludeerde dat appellant in 1980, het jaar waarin hij 17 jaar werd, geen ingezetene van Nederland was, aangezien hij pas in 1988 naar Nederland was gekomen en daarvoor nooit in Nederland had verbleven. De Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong was, omdat hij niet als ingezetene kon worden aangemerkt.

Uitspraak

14/1611 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 februari 2014, 13/271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ettalhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant is daarbij in persoon verschenen bijgestaan door mr. Ettalhaoui. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is [in] 1963 geboren op Curaçao. In 1988 is hij naar Nederland gekomen. In juli 2012 heeft appellant een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend bij het Uwv, om ondersteuning bij werk en inkomen. Appellant is vervolgens onderzocht door een verzekeringsarts, die tot de conclusie is gekomen dat appellant vanaf 8 oktober 1980 beperkingen heeft in zijn functioneren als gevolg van ziekte of gebrek en dat hij sindsdien niet belastbaar is te achten met arbeid in verband met zowel persoonlijk en sociaal disfunctioneren als het sterk wisselen van zijn mogelijkheden.
1.2.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet Wajong aan appellant toe te kennen. Daarbij is overwogen dat appellant op zijn 17e verjaardag niet in Nederland woonde of in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 augustus 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat appellant op zijn 17e verjaardag geen ingezetene was in de zin van de Wet Wajong, omdat hij toen nog op Curaçao woonde.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij op zijn 17e verjaardag reeds een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, gelet op de frequente contacten met zijn broer en zus in Nederland door wie hij ook werd onderhouden, zodat hij toen al ingezetene van Nederland was. Voorts is aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop moet worden gesteld dat appellant in juli 2012 een aanvraag op grond van de Wet Wajong heeft ingediend. Zoals al eerder is geoordeeld in de uitspraak van 9 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1530) volgt uit het bepaalde in artikel 3:6 van de Wet Wajong dat aanvragen ingediend na 1 januari 2010 beoordeeld dienen te worden naar de bepalingen in hoofdstuk 2 van de Wet Wajong. Dit betekent dat het geschil tussen partijen beoordeeld moet worden op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
4.2.
Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar zal herstellen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellant op de dag dat hij 17 jaar oud werd,
[in] 1980, als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd.
4.4.
In artikel 1:2 van de Wet Wajong is bepaald dat ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Wet Wajong naar de omstandigheden beoordeeld.
4.5.
Ingevolge vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
4.6.
Appellant is eerst in 1988 naar Nederland gekomen. Voordien heeft hij nooit hier te lande verbleven. Er was toen slechts schriftelijk en telefonisch contact met een broer en zus van hem die in Nederland woonden. Op grond van deze feiten kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat appellant [in] 1980 geen ingezetene van Nederland was. Dat appellant, naar hij stelt, al lang het voornemen had naar Nederland te komen kan in de omstandigheden van dit geval niet tot een ander oordeel leiden.
4.7.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat Curaçao behoort tot het Koninkrijk der Nederlanden wordt opgemerkt dat in 1980 dit Koninkrijk bestond uit Nederland en de Nederlandse Antillen en dat toentertijd alleen het grondgebied in Europa behoorde tot Nederland.
4.8.
Het hiervoor onder 4.1 tot en met 4.7 overwogene leidt tot de conclusie dat appellant geen jonggehandicapte is in de zin van de Wet Wajong, nu hij [in] 1980 niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) W. de Braal
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

JS