ECLI:NL:CRVB:2014:371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
12-4750 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet voldoen aan zorgverzekeringsplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellant, die niet verzekerd was tegen ziektekosten, had een bestuurlijke boete van € 343,74 opgelegd gekregen door het College voor zorgverzekeringen (Cvz). De appellant had in bezwaar en beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om een zorgverzekering af te sluiten vanwege financiële problemen, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden hem niet ontsloegen van zijn verplichting om verzekerd te zijn. De Raad overwoog dat de appellant erkende dat hij ten tijde van de boeteoplegging niet verzekerd was, terwijl hij daartoe wel verplicht was. De Raad bevestigde dat het Cvz gehouden was een boete op te leggen, tenzij er rechtvaardigingsgronden waren. De appellant had echter geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden kunnen leiden tot een lagere boete. De Raad concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de boete te matigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/4750 ZVW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 juli 2012, 12/393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 16 mei 2011 door het Cvz gemaand binnen drie maanden te voldoen aan zijn uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voortvloeiende verplichting om een ziektekostenverzekering af te sluiten. Daarbij is aangegeven dat indien hij niet binnen drie maanden aan deze verplichting voldoet hem een boete van ongeveer € 350,- wordt opgelegd.
1.2. Bij besluit van 1 september 2011 heeft Cvz aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 343,74.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op de grond dat hij niet kan voldoen aan zijn verplichting om een zorgverzekering af te sluiten, omdat hij daarvoor geen financiële middelen heeft. Als toelichting hierop heeft appellant vermeld dat hij sinds zijn faillissement in 2004 door zijn broer wordt onderhouden.
1.4. Bij besluit van 14 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Cvz het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevoerde gronden geen aanknopingspunten gevonden om tot het oordeel te komen dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De financiële situatie van appellant, zo heeft de rechtbank overwogen, ontslaat hem niet van de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten. Daarbij is appellant er op gewezen dat hij bij de Belastingdienst een zorgtoeslag had kunnen aanvragen.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft - ook - in hoger beroep aangevoerd dat hij ten tijde van de boeteoplegging geen ziektekostenverzekering kon betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is verzekerd, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, degene die ingezetene is.
4.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw is degene die ingevolge de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico.
4.1.3. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw gaat Cvz op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen ondanks hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zendt Cvz een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo’n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
4.1.4. Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, voor zover hier van belang, legt het Cvz, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, aan hem een bestuurlijke boete op. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
4.1.5. In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
4.1.6. Artikel 5:46, derde lid, van de Awb bepaalt dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4.2.1. Appellant heeft erkend dat hij ten tijde van de boeteoplegging niet tegen ziektekosten verzekerd was, terwijl daartoe wel een verplichting bestond. Dat betekent dat Cvz ingevolge artikel 9b, tweede lid, van de Zvw gehouden was een bestuurlijke boete op te leggen, behoudens het bepaalde in de artikelen 5:5 en 5:41 van de Awb.
4.2.2. Voor toepassing van artikel 5:5 van de Awb behoefde Cvz geen aanleiding te zien, nu geen rechtvaardigingsgronden als bedoeld in dat artikel naar voren zijn gebracht. Voor toepassing van artikel 5:41 van de Awb hoefde Cvz in het onderhavige geval evenmin aanleiding te zien. Wat appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt niet tot de conclusie dat hem geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van het feit dat hij zich, nadat hij daartoe was gemaand, niet (tijdig) tegen ziektekosten heeft verzekerd. Terecht heeft de rechtbank gewezen op de mogelijkheid dat appellant bij de Belastingdienst een zorgtoeslag had kunnen aanvragen indien betaling van de premie bij hem op problemen zou stuiten.
4.3.
De omstandigheden die appellant naar voren heeft gebracht maken niet dat geoordeeld zou moeten worden dat Cvz op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb een lagere boete had moeten opleggen.
5.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en M.J. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt

QH