ECLI:NL:CRVB:2014:3697

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13-2551 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant was van mening dat hij ten tijde van de beoordeling volledig arbeidsongeschikt was, maar het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 9 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de gronden van appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen zijn van de eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde dat het medisch onderzoek te kort was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie. De Raad oordeelt echter dat de duur van het onderzoek op zich geen indicatie is voor de zorgvuldigheid ervan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had adequaat gereageerd op de bezwaren van appellant en er waren geen nieuwe medische feiten die de eerdere diagnose konden ondermijnen.

De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend zijn en dat er geen sprake is van onredelijke belasting in de vorm van veelvuldige deadlines of productiepieken. De beschikbare gegevens waren voldoende om tot een verantwoord oordeel te komen over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum. De eigen opvatting van appellant over zijn arbeidsongeschiktheid is niet beslissend. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2551 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 april 2013, 13/489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 9 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Namens appellant zijn in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Volgens hem is de rechtbank er in haar uitspraak ten onrechte vanuit gegaan dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest. Zowel het lichamelijk als het psychisch onderzoek was te beperkt. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onzorgvuldig omdat er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen heroverweging heeft plaatsgevonden en de in bezwaar overgelegde stukken geen aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij ten tijde hier in geding volledig arbeidsongeschikt was, dan wel meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft er verder op gewezen dat hij in het kader van de WSW-aanvraag niet belastbaar wordt geacht en acht het tegenstrijdig dat hij in het kader van de Wet WIA wel belastbaar wordt geacht. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de criteria bij een WSW-beoordeling anders zijn dan de criteria die gelden bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Appellant is voorts niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. Voor deze functies geldt dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de nek en dat er sprake is van belasting wat betreft deadlines, productiepieken en een hoog handelingstempo.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld geen grond voor twijfel te hebben aan de zorgvuldigheid van het door de verzekeringsartsen verrichte onderzoek. Namens appellant is aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts slechts een half uur heeft geduurd. Dit betoog slaagt niet nu uit de enkele duur van een medisch onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag of een dergelijk onderzoek volledig en voldoende is geweest. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2012 bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekken hebben op het onderzoek door de verzekeringsarts. Daarbij zijn de stukken uit de revalidatieperiode bij
RC Blixembosch betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat uit deze medische informatie geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen zijn en dat deze informatie geen aanleiding geeft om de door de primaire verzekeringsarts gestelde diagnose onjuist te achten. Voor zover namens appellant is betoogd dat niet is onderkend dat de primaire verzekeringsarts niet de beschikking had over het in het kader van de letstelschade opgestelde rapport van arbeidsdeskundig bureau Radar van 16 augustus 2012, kan dit niet tot het oordeel leiden dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is. Het rapport van Radar is immers geen medisch rapport, maar een arbeidskundig rapport.
4.3.
De stelling van appellant dat er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden dan wel sterk wisselende mogelijkheden is niet gemotiveerd en kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat aan (de beslissing met betrekking tot de procedure aangaande) een WSW-indicatie geen rechtstreekse betekenis kan worden ontleend voor de vraag of aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat, maar dat gegevens die in het kader van de WSW worden verkregen wel kunnen worden gebruikt in het kader van de beantwoording van de vraag of een verzekerde aanspraak heeft op een
WIA-uitkering (CRvB 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2585). Nu door appellant niet met stukken is gemotiveerd dat hij in het kader van de WSW niet belastbaar is, is er geen enkele aanleiding om te concluderen dat de uitspraak van de rechtbank op dit punt onjuist is.
4.5.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. In de geselecteerde functies is geen sprake van een belasting op de onderdelen veelvuldige deadlines of productiepieken en hoog handelingstempo.
4.6.
De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Daarbij heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat hij minder mogelijkheden heeft dan door het Uwv is vastgesteld dan wel dat hij de geduide functies niet kan verrichten. Op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de Wet WIA is de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken niet beslissend.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH