1.3.Bij besluit van 16 april 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 januari 2013 ongegrond verklaard. Aan de herziening en terugvordering heeft appellant ten grondslag gelegd dat uit een verrichte controle is gebleken dat betrokkene niet woont op het adres waaronder zij in de GBA staat ingeschreven.
De controle heeft bestaan uit een poging tot het afleggen van een huisbezoek door twee controleurs op 11 januari 2013 op het GBA-adres van betrokkene, een gesprek met de bewoonster van het adres [adres C.] te [woonplaats]en een gesprek met de moeder van betrokkene op haar GBA-adres. De resultaten van de verrichte controle zijn neergelegd in een rapport van 11 januari 2013. Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 heeft de herziening plaatsgevonden vanaf 1 januari 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 18 januari 2013 herroepen. De rechtbank is, mede gelet op wat betrokkene in bezwaar heeft aangegeven, van oordeel dat betrokkene vanaf november 2012 niet woonde op haar GBA-adres. Nu zij met ingang van november 2012 niet aan de voorwaarden voor een uitwonendenbeurs voldeed is appellant in beginsel bevoegd om de uitwonendenbeurs van betrokkene te herzien. Echter door toepassing van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 is in het geval van betrokkene de uitwonendenbeurs tevens herzien over een tijdvak ten aanzien waarvan door appellant geen onderzoek naar de woonsituatie van betrokkene is gedaan en waarover niet vaststond dat betrokkene niet woonde op haar GBA-adres. Dit betekent dat de herziening van de uitwonendenbeurs van betrokkene ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 over de periode januari 2012 tot en met oktober 2012 punitief is. De herziening over die periode is in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Omdat betrokkene reeds bij besluit van 25 april 2013 een boete is opgelegd acht de rechtbank iedere verdere punitieve sanctie onevenredig. De rechtbank komt tot de slotsom dat appellant bevoegd blijft om tot herziening van de uitwonendenbeurs van betrokkene over te gaan vanaf november 2012. Appellant blijft voorts bevoegd om de uitwonendenbeurs van betrokkene te herzien met ingang van een eerdere datum mocht bij onderzoek worden vastgesteld dat betrokkene al vóór november 2012 niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een uitwonendenbeurs.
3. Appellant heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad
van 2 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1146 tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de herziening op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 een punitieve sanctie is. Betrokkene heeft niet het onomstotelijke bewijs geleverd dat zij gedurende (een deel van) de periode voorafgaand aan de vastgestelde overtreding van artikel 1.5 van de Wsf 2000 wel woonde op haar GBA-adres.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidt met ingang van
10 december 2011, wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.2 van de Wsf 2000 is voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
4.1.3.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
4.1.4.De vraag waar de studerende woont als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.1.5.Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
4.1.6.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de GBA.
4.1.7.In artikel 11.5 van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) is door de wetgever aan appellant de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.