ECLI:NL:CRVB:2014:369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R. Kooper
- B.J. van de Griend
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag taxikostenvergoeding wegens gebrek aan medische noodzaak voor vervoersvoorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een taxikostenvergoeding door de Minister van Defensie. Betrokkene, een voormalig militair die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), had in 2007 een aanvraag ingediend voor een taxikostenvergoeding, welke aanvraag in 2008 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat betrokkene in staat was om met het openbaar vervoer te reizen, zoals ook werd bevestigd door een rapport van psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende medische onderbouwing had. De Raad concludeerde dat de medische gegevens ten tijde van de aanvraag niet wezenlijk wezenlijk waren om aan te nemen dat betrokkene niet in staat was om met het openbaar vervoer te reizen. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd gesteld dat psychische beperkingen van ernstige aard pas een indicatie voor een vervoersvoorziening vormen als deze het gebruik van openbaar vervoer daadwerkelijk verhinderen.
De Raad oordeelde dat de rapporten van zowel Van Marle als Offermans niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat betrokkene in 2007 niet in staat was om met het openbaar vervoer te reizen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad gaf aan dat de mogelijke aanspraak van betrokkene op een vervoersvoorziening met ingang van 15 februari 2010 buiten de omvang van dit geding valt, maar dat appellant op dit punt mogelijk een gunstig besluit zal nemen.