ECLI:NL:CRVB:2007:BA5925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3701 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vervoersvoorziening voor gewezen militair op basis van medische indicatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een gewezen militair, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij hij aanspraak maakte op een kilometervergoeding voor het gebruik van zijn eigen auto, omdat hij door psychische problemen niet in staat zou zijn om met het openbaar vervoer te reizen. De staatssecretaris van Defensie had in zijn besluit aangegeven dat de gevraagde vervoersvoorziening niet uit medisch oogpunt wenselijk was, wat appellant betwistte. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische gegevens van appellant en de relevante wetgeving, zoals de Kaderwet militaire pensioenen en de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers.

De Raad oordeelde dat de staatssecretaris geen onjuiste maatstaf had aangelegd bij het beoordelen van de aanvraag voor de vervoersvoorziening. De Raad benadrukte dat een voorziening uit medisch oogpunt alleen aangewezen is als er een situatie ontstaat die ongewenst of onaanvaardbaar is bij het ontbreken van die voorziening. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet van dien aard waren dat het gebruik van openbaar vervoer onmogelijk was, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de gevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2007, met W.M. Szabo als griffier.

Uitspraak

05/3701 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 april 2005, 04/640 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 16 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris is een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer nog nader gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2007. Namens appellant is verschenen mr. M. Smid, werkzaam bij de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.J.H. Souren, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is een gewezen militair. Hij is als oorlogsvrijwilliger in de rang van Marinier der eerste klasse werkzaam geweest in voormalig Nederlands-Indië en ontvangt een militair invaliditeitspensioen.
1.2. Op 28 maart 2000 heeft appellant een vervoersvoorziening aangevraagd, op welke aanvraag bij besluit van de staatssecretaris van 30 augustus 2000 afwijzend is beslist. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
2 januari 2004.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij in verband met zijn psychische problemen niet, althans in zeer beperkte mate, in staat is te reizen met het openbaar vervoer. Om deze reden maakt hij aanspraak op een kilometervergoeding voor het gebruik van eigen auto. Betoogd is dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de gevraagde vervoersvoorziening niet uit medisch oogpunt wenselijk is op basis van de dienstverbandaandoening van appellant (psychische klachten). Met name is bestreden dat de staatssecretaris hierbij beslissend heeft geacht of er bij het gebruik van het openbaar vervoer dusdanige psychische klachten optreden dat als gevolg daarvan een uit medisch oogpunt ongewenste of onaanvaardbare situatie ontstaat. De rechtbank is volgens appellant ten onrechte voorbij gegaan aan de bevindingen van de psychiater Op den Velde in zijn schrijven van 24 maart 2005.
4. Namens de staatssecretaris is in verweer aangevoerd dat bij het bestreden besluit geen onjuiste maatstaf is aangelegd, namelijk of de gevraagde voorziening uit medisch oogpunt aangewezen is. Een voorziening is uit medisch oogpunt aangewezen indien er (bij onthouding daarvan) een situatie ontstaat die uit medisch oogpunt ongewenst of onaanvaardbaar is. Dit uitgangspunt is tot uitdrukking gebracht in de per 1 januari 1997 in werking getreden “Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers” (Regeling van 11 december 1996, Stcrt. 1996, 244), zoals sindsdien gewijzigd. Deze regeling (verder: Voorzieningenregeling) geldt als neerslag van het tot dan toe door de staatssecretaris gevoerde voorzieningenbeleid en de geldende jurisprudentie ten aanzien van dat onderwerp en beoogt blijkens de toelichting de beperkingen uit hoofde van de dienstverbandaandoening(en) in bepaalde situaties zo veel mogelijk op te heffen dan wel te compenseren. Aan deze doelstelling is volgens de staatssecretaris inherent dat het ondervinden van een bepaalde mate van hinder of ongerief bij gebruikmaking van de middelen van openbaar vervoer (nog) aanvaardbaar wordt geacht.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Zoals ook in de aangevallen uitspraak is vermeld is hier het volgende wettelijk kader van toepassing:
“Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen (Kmp) worden aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioenaanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel 21 van het Besluit bijzondere militaire pensioenen (BBMP) bepaalt dat in aanvulling op de bij of krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gestelde regels, Onze Minister ten behoeve van de krachtens dit besluit gepensioneerde militair, die lijdt aan een ziekte of gebrek waarvoor in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV), verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen, nadere en zonodig afwijkende regels kan stellen op grond waarvan genoemde gepensioneerde militairen in aanmerking kunnen worden gebracht voor, naar het oordeel van Onze Minister, noodzakelijke voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. De door Onze Minister krachtens dit artikel te stellen regels mogen niet afwijken ten nadele van de belanghebbenden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (hierna ook: de Regeling) wordt onder voorziening tot verbetering van levensomstandigheden verstaan het middel dat direct dan wel indirect de nadelige gevolgen van de beperkingen die de betrokkene ten gevolge van zijn invaliditeit ondervindt, opheft of vermindert dan wel voorziet in een financiële tegemoetkoming in of een financiële vergoeding van de kosten die daarvan een gevolg zijn.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, sub 1 van de Regeling kunnen voorzieningen tot verbetering van levensomstandigheden worden verleend die betrekking hebben op verplaatsing per taxi of auto.
Krachtens artikel 3 van de Regeling wordt een voorziening als bedoeld in artikel 2 slechts verleend indien:
a. de verstrekking daarvan in verband met de aanwezige invaliditeit om medische dan wel sociaal-medische redenen aangewezen is;
b. (….).”
5.2.1. De Voorzieningenregeling vormde destijds een codificatie van de bestaande beleidsregels en de toen geldende jurisprudentie met betrekking tot voorzieningen voor militairen. De Raad acht evenals de rechtbank de wijze waarop de staatssecretaris hier invulling heeft gegeven aan het in artikel 3 voor verplaatsing per taxi of auto gegeven criterium “ dat de verstrekking daarvan in verband met de aanwezige invaliditeit om medische dan wel sociaal-medische redenen aangewezen is” acceptabel en in lijn met de geldende jurisprudentie van de Raad. Het onder 4 weergegeven standpunt van de staatssecretaris betekent dat bij beperkingen van psychische aard door een dienstver-bandaandoening pas een indicatie voor een dergelijke voorziening aanwezig wordt geacht indien deze beperkingen van ernstige aard zijn en normaliter het gebruik van openbaar vervoer verhinderen. Hiervan is sprake bij met name ernstige fobische klachten, een angst- of paniekstoornis of een ernstige agressieregulatiestoornis, als gevolg waarvan een situatie ontstaat die uit medisch oogpunt ongewenst of onaanvaardbaar is. Hiertoe is ontoereikend dat die aandoening hinder oplevert bij gebruik van openbaar vervoer
5.2.2. Mede gezien de aard van de in geding zijnde voorziening, kan de Raad appellant niet volgen in zijn grief dat de staatssecretaris ten aanzien van beperkingen van psychische aard nadere graduele criteria zou moeten hanteren, zoals bij beperkingen van fysieke aard wel gebeurt in de vorm van een onderscheid naar loopafstand. Zoals ook namens de staatssecretaris naar voren is gebracht, speelt bij fysieke beperkingen onder meer de mate van bereikbaarheid van het openbaar vervoer - een meetbaar gegeven - een doorslaggevende rol en moet er bij beperkingen van psychische aard in beginsel van uit worden gegaan dat gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer.
5.3. Gezien de voorhanden zijnde medische gegevens, waaronder een rapport van de psychiater Van Weers van 29 augustus 2002, ondervindt appellant bij het gebruik maken van openbaar vervoer wel enige hinder in verband met zijn psychische klachten, maar is geen sprake van verhindering in de onder 5.2.1. weergegeven zin. Het namens appellant in beroep bij de rechtbank ingediende commentaar van de psychiater Op den Velde van 24 maart 2005 kan evenmin tot die conclusie leiden.
6. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.M. Szabo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) W.M. Szabo.