ECLI:NL:CRVB:2014:3689
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de tijdigheid van een besluit inzake dwangsom in het kader van de Algemene wet bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, die een verzoek om herziening van een eerder besluit had afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 5.446,81. De appellant had het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om herziening, en het college had daarop geantwoord dat er geen dwangsom verschuldigd was omdat het besluit binnen de wettelijke termijn was genomen.
De Raad heeft vastgesteld dat het college de ingebrekestelling op 20 april 2012 had ontvangen, en dat het besluit om geen dwangsom te betalen tijdig was genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college de ingebrekestelling op de juiste datum had ontvangen, en de Raad bevestigde deze conclusie. De appellant voerde aan dat hij de ingebrekestelling ook per fax had verzonden, maar de Raad oordeelde dat de faxbevestiging geen sluitend bewijs was voor een eerdere ontvangst. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken, vooral met betrekking tot de termijnen voor het indienen van verzoeken en het ontvangen van besluiten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.