ECLI:NL:CRVB:2014:3689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13-3180 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tijdigheid van een besluit inzake dwangsom in het kader van de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, die een verzoek om herziening van een eerder besluit had afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 5.446,81. De appellant had het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om herziening, en het college had daarop geantwoord dat er geen dwangsom verschuldigd was omdat het besluit binnen de wettelijke termijn was genomen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college de ingebrekestelling op 20 april 2012 had ontvangen, en dat het besluit om geen dwangsom te betalen tijdig was genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college de ingebrekestelling op de juiste datum had ontvangen, en de Raad bevestigde deze conclusie. De appellant voerde aan dat hij de ingebrekestelling ook per fax had verzonden, maar de Raad oordeelde dat de faxbevestiging geen sluitend bewijs was voor een eerdere ontvangst. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken, vooral met betrekking tot de termijnen voor het indienen van verzoeken en het ontvangen van besluiten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/3180 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 april 2013, 12/2810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appell] te [woonplaars] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/5004 WWB plaatsgevonden op
30 september 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft het college kosten van ten onrechte aan appellant verstrekte bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 5.446,81.
1.2.
Appellant heeft het college bij brief van 18 mei 2011 verzocht om herziening van het besluit van 6 augustus 2003 en tevens - herhaald - verzocht om toezending van de stukken die aan dit besluit ten grondslag liggen.
1.3.
Bij brief van 18 april 2012 heeft appellant het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op het verzoek om herziening. Het college heeft vervolgens bij besluit van 3 mei 2012 (besluit 1) het verzoek om herziening afgewezen.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 3 mei 2012 (besluit 2) heeft het college meegedeeld dat geen dwangsom is verschuldigd, omdat besluit 1 binnen twee weken na de dag van ontvangst van de ingebrekestelling is genomen.
1.5.
Het college heeft het bezwaar van appellant tegen besluit 2 (bestreden besluit) doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als rechtstreeks beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het college de ingebrekestelling blijkens de ontvangststempel op 20 april 2012 heeft ontvangen. Appellant heeft de ingebrekestelling op 18 april 2012 niet alleen per post verzonden maar ook gefaxt, zo blijkt uit de door hem overgelegde faxbevestiging met OK-melding. Hieruit volgt dat
besluit 2 niet tijdig is genomen. Dit geldt temeer nu appellant het college al eerder dan op
18 april 2012 in gebreke heeft gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, verbeurt het college aan de aanvrager een dwangsom indien een beschikking op de aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit de ontvangststempel blijkt dat het college de ingebrekestelling op 20 april 2012 heeft ontvangen. Anders dan appellant stelt, is de overgelegde faxbevestiging met OK-melding geen sluitend bewijs dat het college de ingebrekestelling per fax op 18 april 2012 heeft ontvangen. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 27 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5219. Voorts is uit de stukken in het dossier niet gebleken dat appellant het college eerder dan met de door het college op 20 april 2012 ontvangen brief van 18 april 2012 in gebreke heeft gesteld met betrekking tot het nemen van een besluit op het herzieningsverzoek. In aanmerking genomen dat het college de ingebrekestelling op 20 april 2012 heeft ontvangen, is besluit 2 tijdig genomen, zodat het college geen dwangsom is verschuldigd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD