ECLI:NL:CRVB:2012:BW5219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5777 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding op basis van niet-ontvangen verzoeken om heropening van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het verzoek om heropening van de WAO-uitkering is afgewezen. Appellant had in 2007 zijn uitkering ingetrokken gekregen door het Uwv, omdat niet kon worden vastgesteld of hij nog recht had op deze uitkering. In 2009 heeft appellant een fax en een brief verzonden naar het Uwv met het verzoek om zijn uitkering te heropenen. Het Uwv ontkende echter de ontvangst van deze documenten en weigerde de gevraagde vergoeding (dwangsom).

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat de documenten niet waren ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij zich kon verenigen met het standpunt van het Uwv. In hoger beroep heeft appellant dezelfde argumenten naar voren gebracht, inclusief een faxjournaal als bewijs van verzending.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op niet onaannemelijke wijze de ontvangst van de fax en de brief heeft ontkend. De Raad oordeelde dat het faxjournaal en de OK-melding geen sluitend bewijs vormen voor de ontvangst van de documenten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de gevraagde vergoeding af, omdat het Uwv terecht had gesteld dat de documenten niet waren ontvangen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/5777 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 september 2010, 10-2869 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd met het geding onder nr. 11/2087 WAO - plaatsgevonden op 16 maart 2012, waar namens appellant is verschenen mr. Nijssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst en is in deze zaken heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 2 mei 2007 heeft het Uwv de aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) toegekende uitkering met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken, omdat door toedoen van appellant niet kon worden vastgesteld of hij nog recht had op die uitkering.
1.2. Op 17 november 2009 heeft appellant naar zijn zeggen zowel een fax als een brief naar het Uwv verzonden met het verzoek om de WAO-uitkering te heropenen. Aangezien een beslissing op het verzoek van appellant uitbleef, heeft appellant met een formulier ”Melding te late beslissing Uwv” van 20 januari 2010, ingekomen bij het Uwv op 21 januari 2010, het Uwv in gebreke gesteld als bedoeld in bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3. Bij besluit van 11 februari 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat het Uwv noch de brief noch de fax van 17 november 2009 had ontvangen. Omdat appellant de aanvraag als bijlage bij de melding te late beslissing had gevoegd, is de datum van ontvangst van deze melding - te weten 21 januari 2010 - gehanteerd als aanvraagdatum voor zijn verzoek om heropening. Aangezien de beslistermijn van dit verzoek nog niet was verstreken, heeft het Uwv appellant de gevraagde vergoeding (dwangsom) geweigerd.
2.1. Tegen het besluit van 11 februari 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat het voor de brief van 17 november 2009 gebruikte postadres een bestaand adres is van het Uwv en het gebruikte faxnummer een bestaand faxnummer van de afdeling arbeidsongeschiktheid van het Uwv. Van de verzending van de fax naar dit nummer - te weten 020-8506245 - heeft appellant een bevestiging (OK-melding) ontvangen. Voorts is door het Uwv bevestigd, zoals blijkt uit een brief van 17 maart 2010, dat dit faxnummer bij de afdeling arbeidsongeschiktheid (AG) in gebruik is. Deze afdeling is bovendien de juiste afdeling om een verzoek om heropening in te dienen, waaraan hij heeft toegevoegd dat, mocht het verzoek op een andere afdeling terecht zijn gekomen van het Uwv, voor deze afdeling een doorzendplicht geldt. Naar de mening van appellant is een ontkenning van de ontvangst van het onderhavige verzoek dan ook niet geloofwaardig.
2.2. Na een hoorzitting heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2010 (bestreden besluit) het in het besluit van 11 februari 2010 ingenomen standpunt dat noch de fax van 17 november 2009 noch de brief van 17 november 2009 is ontvangen, gehandhaafd en is het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat het door appellant gebruikte faxnummer 8506245 (zonder vermelding van 020) bij het Uwv al enige jaren niet meer in gebruik is, maar dat het faxnummer 020-8506245 bij de buitengebruikstelling wel is doorgekoppeld naar een bij de afdeling arbeidsongeschiktheid bestaand faxnummer 020-7536318. Op het laatstgenoemde faxnummer kon niet meer worden nagegaan of het bedoelde bericht is ontvangen. Op de afdeling arbeidsongeschiktheid kon de ontvangst van de brief of de fax ook niet worden bevestigd. Daarnaast zijn alle dossiers van appellant, zowel de dossiers uit de primaire fase als de dossiers die zijn aangelegd op grond van de door appellant gemaakte bezwaren en ingestelde beroepen, bij de desbetreffende afdelingen opgevraagd en gecontroleerd. Daarbij is evenmin de in geding zijnde brief of fax van 17 november 2010 aangetroffen.
3. In beroep heeft appellant met name het standpunt van het Uwv bestreden dat de verzendbevestiging (OK-melding) onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat de aanvraag door het Uwv is ontvangen.
4. De rechtbank heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 september 2003, LJN AN1243, en de uitspraak van de Raad van 4 januari 2005, LJN AS4889, kunnen verenigen met het bestreden besluit en het beroep ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure. Ter zitting heeft hij nog een faxjournaal overgelegd, waarop de verzending van de voormelde fax van 17 november 2011 is geregistreerd.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad stelt vast dat het belang van appellant bij deze procedure, zoals door zijn gemachtigde ter zitting bij de Raad nogmaals is benadrukt, gelegen is in het verkrijgen van een hogere dwangsom dan het bedrag van € 1.180,-- dat hem bij besluit van 21 juni 2010 reeds is toegekend.
6.2. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak in overweging 2.7. heeft overwogen. Ook de Raad is van oordeel dat het Uwv, gezien de onderzoeken die zijn ingesteld, de ontvangst van de fax en de brief per gewone post op niet onaannemelijke wijze heeft ontkend. Met betrekking tot het ter zitting overgelegde faxjournaal overweegt de Raad dat dit journaal, evenals een OK-melding - zoals ook de rechtbank ten aanzien daarvan overwoog -, geen sluitend bewijs is dat de fax is ontvangen. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het Uwv zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat noch de fax noch de brief van 17 november 2009 is ontvangen en dat de gevraagde vergoeding terecht is geweigerd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 27 april 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
JL