In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor weigerde deze aanvraag op basis van artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder f, van de Regeling subsidies AWBZ, dat bepaalt dat verlening van een pgb moet worden geweigerd indien de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2010 een indicatie voor zorg had gekregen, maar dat het Zorgkantoor in 2011 de aanvraag voor een pgb afwees omdat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing was. De appellant voerde aan dat de brief van het Zorgkantoor van 10 augustus 2011 niet als een beslissing op bezwaar kon worden aangemerkt en dat de aanvraag pas bij het besluit van 19 augustus 2011 volledig was behandeld. De Raad oordeelde echter dat de relevante wetgeving, die met ingang van 1 januari 2011 van kracht was, van toepassing was en dat het Zorgkantoor terecht de aanvraag had afgewezen zonder een belangenafweging te maken.
De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij voor de wijziging van de wet een aanvraag had ingediend en dat de uitzonderingen op de weigeringsgrond niet van toepassing waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent pgb's in het geval van schuldsanering.