ECLI:NL:CRVB:2014:3665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herindicatie van zorg op basis van rechterlijke machtiging en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die op 1 februari 2012 op basis van een voorlopige machtiging was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, had een verzoek ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) voor indicatie van zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het CIZ had de appellant aanvankelijk geïndiceerd voor zorg in natura, maar dit besluit werd later herroepen en de indicatie werd voor een kortere periode vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer zou zijn.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn verzoek om een persoonsgebonden budget (pgb) en vergoeding van schade. De Raad overwoog dat de indicatieperiode ten tijde van de uitspraak al was verstreken en dat er geen procesbelang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant geen recht had op de gevraagde zorg en dat het verzoek om schadevergoeding niet kon worden gehonoreerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang aanwezig was en bevestigde de aangevallen uitspraak.