ECLI:NL:CRVB:2014:3662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13-6446 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase en schadevergoeding

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de behandeling van zijn bezwaar door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) en de daaropvolgende rechtsgang aan de orde zijn gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere uitspraak van 11 december 2013 vastgesteld dat de behandelingsduur in de rechterlijke fase aanzienlijk langer heeft geduurd dan de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft het onderzoek heropend om te oordelen over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding voor deze overschrijding.

De Raad heeft vastgesteld dat de behandelingsduur in de rechterlijke fase met acht maanden is overschreden. Zowel verzoeker als de Staat zijn het erover eens dat een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- op zijn plaats is. Verzoeker heeft echter ook aangevoerd dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase met 42 maanden is overschreden, waarvoor hij een schadevergoeding van € 3.500,- eist. De Raad heeft geoordeeld dat dit laatste punt niet meer ter discussie staat, aangezien hierover in de eerdere uitspraak van 11 december 2013 al een definitieve beslissing is genomen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de Staat veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan verzoeker als schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2014.

Uitspraak

13/6446 BESLU
Datum uitspraak: 5 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Verzoeker]te [woonplaats], (Ierland) (verzoeker)
de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) zijn de bevoegdheden van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) per 1 april 2014 overgegaan naar Zorginstituut Nederland (Zorginstituut). In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2011, 09/5009, in het geding tussen verzoeker en Cvz.
Bij uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2990) heeft de Raad uitspraak gedaan op het hoger beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder het in de aanhef van deze uitspraak genoemde nummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Partijen hebben desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven en over en weer gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een behandeling ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In zijn uitspraak van 11 december 2013 heeft de Raad, voor zover van belang, vastgesteld dat de behandeling van het bezwaar door Cvz vijf maanden, de behandeling van het beroep bij de rechtbank één jaar en ruim drie maanden en de behandeling van het hoger beroep twee jaar en bijna zeven maanden heeft geduurd.
1.2.
De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandelingsduur in de rechterlijke fase met acht maanden is overschreden en dat € 1.000,- zou moeten worden vergoed.
1.3.
Verzoeker heeft zich achter het standpunt van de Staat geschaard dat gelet op dat voor de overschrijding van de behandelingsduur in de rechterlijke fase een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- op zijn plaats is. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat in de bestuurlijke fase, anders dan de Raad in de uitspraak van 11 december 2013 heeft verwoord, de redelijke termijn met 42 maanden is overschreden en dat € 3.500,- zou moeten worden vergoed.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat aan verzoeker een schadevergoeding moet worden toegekend van € 1.000,-. De Raad veroordeelt de Staat tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.
2.2.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot de duur van de bestuurlijke fase slaagt niet. Daarover is in rechte onaantastbaar beslist in de uitspraak van 11 december 2013.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Staat tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) D. van Wijk

JS