ECLI:NL:CRVB:2014:3662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase en schadevergoeding
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de behandeling van zijn bezwaar door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) en de daaropvolgende rechtsgang aan de orde zijn gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere uitspraak van 11 december 2013 vastgesteld dat de behandelingsduur in de rechterlijke fase aanzienlijk langer heeft geduurd dan de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft het onderzoek heropend om te oordelen over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding voor deze overschrijding.
De Raad heeft vastgesteld dat de behandelingsduur in de rechterlijke fase met acht maanden is overschreden. Zowel verzoeker als de Staat zijn het erover eens dat een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- op zijn plaats is. Verzoeker heeft echter ook aangevoerd dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase met 42 maanden is overschreden, waarvoor hij een schadevergoeding van € 3.500,- eist. De Raad heeft geoordeeld dat dit laatste punt niet meer ter discussie staat, aangezien hierover in de eerdere uitspraak van 11 december 2013 al een definitieve beslissing is genomen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de Staat veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan verzoeker als schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2014.