ECLI:NL:CRVB:2014:3642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
13-407 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die sinds oktober 2006 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege psychische klachten. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100%. Echter, na een herkeuring in 2012, concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 29 april 2012. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Maastricht verklaarde zijn beroep ongegrond op 12 december 2012.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet in staat was om reguliere arbeid te verrichten vanwege paniekaanvallen en druk. Hij had een rapport van PsyQ ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen overtuigend waren onderbouwd. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was op 7 november 2011 opgesteld en hield rekening met de psychische klachten van appellant.

De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had toegelicht dat de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellant niet overschreden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische beoordeling van appellant juist was en dat er geen aanleiding was om de FML aan te passen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/407 WIA
Datum uitspraak: 7 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
12 december 2012, 12/1213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Pommé, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2014. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde, mr. Pommé. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant genoot sinds oktober 2006 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in verband met klachten van psychische aard. Hierbij was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Bij formulier, gedateerd 30 september 2009, gaf hij bij het Uwv aan dat het beter met hem ging en dat hij wellicht enige werkzaamheden zou kunnen gaan verrichten. Hierop heeft een herkeuring plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2012 de
WGA-uitkering van appellant met ingang van 29 april 2012 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 4 juni 2012 (bestreden besluit) is het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van voldoende diepgaand en zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de klachten van appellant en dat de daaruit getrokken conclusies ten aanzien van de beperkingen voor arbeid op overtuigende wijze zijn onderbouwd. Het door appellant ingediende diagnostisch onderzoek van 23 augustus 2012 van TelePsy noch het huisartsjournaal biedt naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Verder heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat de voorgehouden functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om te werken in reguliere arbeid. Hij kan de druk niet aan en krijgt dan paniekaanvallen, wat al jaren het geval is. Het ging hem in september 2009 iets beter en hij heeft geprobeerd te gaan werken. Hij is echter vrij snel weer uitgevallen, omdat hij de druk niet aankon. Ter onderbouwing is een rapport ingediend van PsyQ van 21 mei 2013.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat door de verzekeringsartsen op overtuigende wijze is gemotiveerd dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2011 opgenomen beperkingen juist zijn. In de FML is rekening gehouden met de chronische paniekstoornis van appellant, wat heeft geleid tot een aantal beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en ook ten aanzien van het werken in avond,- nacht- en onregelmatige diensten. Appellant was ten tijde van de onderzoeken bij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onder behandeling voor zijn psychische klachten. In eerste aanleg heeft hij informatie overgelegd van TelePsy, een organisatie van onder meer psychologen, die op basis van door appellant digitaal ingevulde vragenlijsten en een telefonische bespreking met appellant is gekomen tot een diagnostisch rapport, gedateerd
23 augustus 2012. Nu aan het onderzoek van TelePsy geen persoonlijk onderzoek naar de psychische toestand van appellant ten grondslag heeft gelegen, anders dan een telefonische bespreking van de resultaten van door appellant digitaal ingevulde testen, kan aan dit rapport niet de waarde worden gehecht die appellant eraan gehecht wenst te zien. Terecht ook heeft de rechtbank overwogen dat het ingezonden huisartsenjournaal geen twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling.
3.2.
Het in hoger beroep ingebrachte rapport van PsyQ is opgemaakt met als doelstelling het in kaart brengen van de beperkingen en mogelijkheden van appellant om hem een haalbare daginvulling te geven. Hierbij heeft een GZ-psycholoog tezamen met een ergotherapeut/arbeidsintegratieadviseur in april 2013 onderzocht wat de mogelijkheden van appellant zijn. Op basis van hun onderzoek hebben zij geconcludeerd dat appellant, gezien zijn kwetsbare persoonsopbouw, is aangewezen op een aangepaste werkomgeving en aangepast werk binnen een beschermde omgeving, waarbij maximaal haalbaar is een parttime werkverband binnen WSW. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van
2 oktober 2013 gemotiveerd toegelicht waarom dit rapport geen aanleiding geeft tot bijstelling van de FML. Door de verzekeringsartsen is de psychische belastbaarheid van appellant beoordeeld op 7 november 2011 en op 14 mei 2012, waarbij rekening is gehouden met de zich in het dossier bevindende medische gegevens uit het verleden. Het vaststellen van objectiveerbare beperkingen voor arbeid in het kader van de Wet WIA behoort tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts. Het onderzoek van PsyQ heeft plaatsgevonden in een ander kader en geeft geen aanleiding voor twijfel aan de vastgestelde beperkingen van appellant op de datum in geding, 29 april 2012. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat in de FML afdoende rekening is gehouden met de paniekstoornis waaraan appellant leed ten tijde van de datum in geding. De arbeidsdeskundige heeft bij het selecteren van de functies rekening gehouden met de laagbegaafdheid van appellant, die reeds bekend was in het kader van de door hem genoten opleidingen (LOM-school en lts-opleiding niveau a).
3.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat afdoende is toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belasting in de voorgehouden functies van samensteller metaalwaren, productiemedewerker industrie en productiemedewerker staal de functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.
3.4.
Gelet op hetgeen in 3.1 tot en met 3.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente, moet worden afgewezen.
3.5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

HD