ECLI:NL:CRVB:2014:3641
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na langdurige ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 1991 uitviel vanuit zijn werk als industrieel schoonmaker, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat appellant niet gedurende de vereiste wachttijd van 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de beperkingen van appellant had beoordeeld. Ondanks de medische onzekerheid die appellant aanvoerde, werd geoordeeld dat deze onzekerheid voor zijn rekening kwam. De Raad bevestigde dat appellant niet in staat was om de wachttijd van 52 weken te voltooien en dat het Uwv niet verplicht was om in Marokko onderzoek te laten verrichten door een Nederlandse arts. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische gegevens die appellant had overgelegd niet voldoende waren om aan te nemen dat het medische onderzoek onzorgvuldig of onvolledig was geweest. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.