ECLI:NL:CRVB:2014:3607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- M.F. Wagner
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling eigen bijdrage zorg op grond van de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het CAK ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds 17 september 2002 in een zorginstelling verblijft, heeft een eigen bijdrage voor de zorg die zij ontvangt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De eigen bijdrage is door het CAK vastgesteld op verschillende bedragen voor de jaren 2009, 2010 en 2011. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de eigen bijdrage, omdat zij van mening is dat het CAK onjuiste informatie heeft gebruikt en dat zij ten onrechte als gehuwd is aangemerkt, wat heeft geleid tot een lagere eigen bijdrage.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 5 november 2014 geoordeeld dat appellante had kunnen weten dat zij over de jaren 2009, 2010 en 2011 een hoge eigen bijdrage verschuldigd was. De Raad oordeelt dat het aanvankelijk uitblijven van een besluit van het CAK, waarbij over 2009 een eigen bijdrage werd opgelegd, appellante of haar zaakwaarnemer had moeten opvallen. De Raad bevestigt dat de herziening van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat appellante had moeten begrijpen dat de lage eigen bijdrage niet correct was.
De Raad concludeert dat het CAK de juiste procedure heeft gevolgd en dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn om de beslissing van het CAK te weerleggen. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.