Uitspraak
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en T. Hoolsema.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die een indicatie voor begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) had aangevraagd, kreeg deze afgewezen door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De Raad oordeelde dat er geen indicatie voor de nieuwe functie begeleiding kon worden verleend, omdat appellante niet voldoende zelfredzaam was en er voorliggende voorzieningen beschikbaar waren. Appellante had eerder verklaard dat ze met de behandeling bij Parnassia was gestopt vanwege haar drukke gezinsleven, maar de Raad concludeerde dat dit niet betekende dat behandeling niet alsnog zou kunnen leiden tot voldoende zelfredzaamheid. De informatie van de psycholoog die appellante in hoger beroep had overgelegd, bood geen basis om te twijfelen aan het advies van de CIZ-arts. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat de CIZ zich op het standpunt kon stellen dat appellante voor haar administratie en financiën gebruik kon maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals maatschappelijk werk en administratieve ondersteuning. De Raad wees ook het verzoek van appellante om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van voorliggende voorzieningen en de rol van behandeling in het kader van zelfredzaamheid.