ECLI:NL:CRVB:2014:3539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
12-2409 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WAZ-uitkering en inkomsten uit eigen autobedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat een korting op zijn WAZ-uitkering had toegepast. De korting was gebaseerd op de inkomsten die de appellant had gegenereerd uit zijn eigen autobedrijf, ondanks dat hij arbeidsongeschikt was verklaard.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv het bezwaar van de appellant tegen de korting op zijn uitkering had afgewezen. De appellant had zijn autobedrijf voortgezet en percelen grond verkocht, wat leidde tot een aanpassing van zijn belastbaar inkomen. De rechtbank oordeelde dat de keuzes die de appellant had gemaakt in het kader van zijn bedrijfsvoering, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden. De appellant had niet kunnen aantonen dat er sprake was van stakingswinst, aangezien zijn onderneming tot 1 januari 2010 was voortgezet.

In hoger beroep handhaafde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de inkomsten van de appellant correct waren berekend en dat de korting op de WAZ-uitkering terecht was toegepast. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.

Uitspraak

12/2409 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
21 maart 2012, 11/1537 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.J.J.W. Lichteveld-Smedts hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant is
verschenen, bijgestaan door mr. Smedts en P. Staring van PS Fiscaal Advies. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van
appellant tegen het besluit van 10 augustus 2011 (bestreden besluit).
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 maart 2011 tot toepassing op grond van artikel 58 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) van een korting - neerkomend op uitbetaling naar de klasse 55 tot 65% - op zijn naar de klasse 80 tot 100% berekende uitkering ingevolge die wet, alsmede het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 april 2011 tot een daarmee samenhangende terugvordering op grond van artikel 63 van de WAZ van een bedrag van € 5.755,02.
1.3.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de beschikbare gegevens naar voren komt dat appellant, die na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid in het eigen autobedrijf is blijven doorwerken, op 1 februari 2008 een onroerende zaak, die tot zijn onderneming
behoorde, heeft verkocht. Bij deze transactie werd ook een deel van een tot het
privévermogen van appellant behorende onroerende zaak verkocht. Na de verkoop bleven nog twee percelen grond over. Omdat deze percelen niet meer dienstbaar waren aan de
onderneming, heeft appellant de percelen overgebracht naar zijn privévermogen. De fiscus is niet akkoord gegaan met de bij de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2008 hiervan opgegeven waarde, waarna de waarde door de fiscus op grond van de WOZ-waarde op een substantieel hoger bedrag is gesteld. Dit heeft geleid tot een bijstelling naar boven van het belastbaar inkomen van appellant uit werk en woning (box 1). Deze gecorrigeerde opgave is door de fiscus gevolgd.
1.4.
Toepassing van de ingevolge vaste rechtspraak geldende hoofdregel dat in beginsel,
ter beantwoording van de vraag of inkomsten van een zelfstandige als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 58 van de WAZ moeten worden aangemerkt, doorslaggevende betekenis toekomt aan de in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte - en door de fiscus
gehonoreerde - keuze, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de winstcorrectie door het Uwv in beginsel terecht als inkomsten uit arbeid is aangemerkt. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op evenvermelde hoofdregel, is volgens de rechtbank niet kunnen blijken. Appellant is niet erin geslaagd aan te tonen dat in zijn geval sprake is van dergelijke tot een uitzondering op de hoofdregel leidende bijzondere omstandigheden.
1.5.
Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de overdracht van een perceel grond vanuit de onderneming naar het privévermogen en het vervolgens aanhouden van de onderneming door appellant tot aan de overdracht - aan zijn zoon - per 1 januari 2010, als beheershandelingen met betrekking tot de onderneming dienen te worden beschouwd. Dat de arbeidsinbreng een beperkte omvang heeft gehad, levert volgens vaste rechtspraak geen bijzondere
omstandigheid op.
1.6.
Dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de belastingdienst om de winst als boekingswinst en niet als stakingswinst te beschouwen, omdat dit voor de
belastingaangifte niet uit zou maken, is volgens de rechtbank evenmin een bijzondere
omstandigheid, nu immers vaststaat dat appellant in 2009 nog ondernemersrisico heeft
gelopen en hij zijn onderneming eerst met ingang van 1 januari 2010 heeft overgedragen aan zijn zoon.
1.7.
De rechtbank concludeert dat het Uwv de inkomsten van appellant als zelfstandige op juiste wijze heeft berekend. Van ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen van het Uwv dat de boekwinst buiten toepassing zou worden gelaten, is de rechtbank niet gebleken.
2. Appellant heeft de door hem in bezwaar en beroep aangevoerde gronden in hoger beroep gehandhaafd. Mede gelet op het verhandelde ter zitting houdt appellant als kernbezwaar staande dat bij de verkoop van de percelen en de daaruit voortvloeiende overdracht van een naastgelegen perceel naar zijn privévermogen, ten onrechte is uitgegaan van als inkomsten uit onderneming te korten arbeidsinkomsten. Volgens appellant is sprake van stakingswinst, waartoe hij benadrukt dat tot de betreffende wijzigingen in de onderneming was besloten
louter met het oog op toekomstige overdracht daarvan aan zijn zoon. Daarbij speelde een rol dat de zoon te kennen had gegeven het bedrijf na overdracht op een andere locatie te willen voortzetten.
3.1.
Het oordeel van de rechtbank is juist. In navolging van de rechtbank kan appellant in evenvermelde eigen opvatting niet worden gevolgd. Van stakingswinst kan in het hier van belang zijnde jaar 2008 reeds niet worden gesproken, nu de onderneming - onweersproken - is voortgezet tot 1 januari 2010. Appellant heeft weliswaar gesteld, maar niet aan de hand van toereikende gegevens aannemelijk gemaakt, dat sprake is geweest van gedeeltelijke
bedrijfsbeëindiging. De beslissingen van appellant die hebben geleid tot verkoop en
overdracht van de percelen, ook al zouden die beslissingen in het bijzonder zijn ingegeven door de wens het bedrijf in de toekomst over te dragen aan zijn zoon, kunnen onder de gegeven omstandigheden niet anders worden gezien dan als deel uitmakend van de normale
bedrijfsvoering. Daaraan doet niet af dat de arbeidsinbreng wellicht van beperkte omvang is geweest.
3.2.
Uit 3.1 volgt dat het oordeel van de rechtbank over de op appellants WAZ-uitkering
toegepaste korting wordt onderschreven. Van de zijde van appellant is expliciet te kennen gegeven geen afzonderlijke gronden aan te voeren tegen de ook in het bestreden besluit
vervatte kortingsbeslissing. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ook op dat punt in
rechte stand houdt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

JS