ECLI:NL:CRVB:2014:3538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
12-2061 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds februari 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Appellante heeft zich op 14 juli 2009 ziek gemeld vanwege buik- en elleboogklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar deze is per 28 juni 2010 beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Almelo heeft het beroep ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar belastbaarheid niet correct is vastgesteld en dat zij door fysieke en psychische beperkingen niet in staat is de voor haar geschikte functies te vervullen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De informatie die appellante in hoger beroep heeft ingediend, biedt geen nieuwe aanknopingspunten om te twijfelen aan de eerdere oordelen. De Raad concludeert dat appellante met de vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2061 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
29 februari 2012, 11/318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als modinette. Sinds februari 2009 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 14 juli 2009 heeft appellante zich ziek gemeld in verband met buik- en rechter elleboogklachten. Met ingang van 14 juli 2009 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend.
1.2.
Bij besluit van 27 april 2010 is de WGA-uitkering van appellante met ingang van
28 juni 2010 beëindigd op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2011 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er, gelet op alle voorhanden medische gegevens, geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellante in medisch opzicht in staat is de voor haar geschikt geachte functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellante slechts herhaald van mening te zijn dat haar belastbaarheid door het Uwv niet op juiste wijze is vastgelegd en dat daarbij is uitgegaan van een onjuist vastgestelde FML. Appellante blijft ook in hoger beroep van mening dat zij als gevolg van fysieke en psychische beperkingen niet in staat is de aan haar voorgehouden functies te vervullen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat appellante naar voren heeft gebracht, geeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Dit geldt ook voor de in hoger beroep ingezonden informatie. Het besluit van 4 juni 2012 van het Uwv betreft de toekenning van een WGA-uitkering met ingang van 1 oktober 2011, een datum die ruimschoots ligt na de datum hier in geding, 28 juni 2010. Ook uit de verklaring van 26 maart 2012 van Gz-psycholoog drs. B. Th. Steynis en de informatie van
6 juni 2011 van neuroloog A.A.J. Ramdhani-Joosten komen geen feiten naar voren die erop wijzen dat op de in geding zijnde datum voor appellante meer of ernstiger beperkingen golden dan door het Uwv zijn aangenomen.
4.3
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellante met de voor haar vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de voor haar geselecteerde functies te vervullen, kan worden onderschreven.
4.4.
De aangevallen uitspraak dient dus te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

JS