ECLI:NL:CRVB:2014:3528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.A. Kooijman
- W.J.A.M. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas had het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 9 april 2013 geen aanvraag was in de zin van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had het beroep tegen deze niet-ontvankelijk verklaring gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte zelfstandig een oordeel had gevormd over de ontvankelijkheid van het bezwaar, los van de grondslag van het bestreden besluit.
Betrokkene had in 2012 aan het college gevraagd of hij pensioen had opgebouwd in de periode van 1984 tot 1988, maar het college had dit verzoek afgewezen. De Centrale Raad oordeelde dat de reactie van het college op de brief van betrokkene geen rechtsgevolgen had en dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten laten, maar had dit niet gedaan. De Centrale Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Awb en de grenzen van de bestuursrechter bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren. De Raad concludeerde dat de rechtbank zich niet had gehouden aan de wettelijke kaders en dat het college op juiste gronden had gehandeld. De beslissing van de Centrale Raad bevestigt de rechtszekerheid in bestuursrechtelijke procedures.