ECLI:NL:CRVB:2014:3524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
13-4909 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud en functiebeschrijving binnen de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante, werkzaam als administratief medewerker bij de Parketpolitie IJsselland, had verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie. De korpschef had dit verzoek deels gehonoreerd, maar de appellante was het niet eens met de functiebeschrijving die aan haar was toegekend. De Raad oordeelde dat de toegevoegde elementen aan de functiebeschrijving een correcte weergave vormden van de werkzaamheden van appellante. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de werkzaamheden niet alleen door leidinggevenden kan worden gedaan, maar dat dit een functiekundig oordeel vereist. De Raad volgde de korpschef in zijn standpunt dat er geen wezenlijke discrepantie was tussen de beschrijvingen van de werkzaamheden door de leidinggevenden. De appellante had niet kunnen aantonen dat haar werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpschef terecht geen aanleiding had gevonden om de functiebeschrijving aan te passen. De uitspraak werd gedaan zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/4909 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 juli 2013, 12/1750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio IJsselland (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellante heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld. Bij faxbericht van
9 oktober 2013 heeft zij de gronden aangevuld waarop dit beroep rust.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen en A.M.J. Bertelink.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is in januari 2000 aangesteld als administratief medewerker bij de Parketpolitie IJsselland. Sinds 1 juni 2006 is zij werkzaam als medewerker Coördinator Cellen Capaciteit (CCC) op het hoofdbureau van politie te Zwolle.
1.2.
Nadat de korpschef appellante had kenbaar gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) het voornemen had de functie van administratief medewerker Parketpolitie als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellant te aan te merken, heeft appellante verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Bij besluit van
21 december 2011 heeft de korpschef dit verzoek om functieonderhoud deels gehonoreerd. Bij dat besluit heeft hij aan de functiebeschrijving van appellante twee elementen toegevoegd: “deels belast met beheer van het Papos” (Parketpolitie Opsporingssysteem) en “beheer van de Papos-gelden”. Wat betreft de overige gestelde afwijkende werkzaamheden heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de zienswijze van appellante geen aanleiding geeft die op te nemen in de functiebeschrijving.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 december 2011 ongegrond verklaard en een aangepaste, persoonsgebonden beschrijving vastgesteld voor de functie van administratief medewerker parketpolitie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Trfp kan de ambtenaar tot en met 23 mei 2011 een aanvraag indienen om, als in de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode) de feitelijk aan hem opgedragen werkzaamheden gedurende ten minste een jaar wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het is daarbij aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat dit het geval is.
3.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat haar leidinggevenden geen goed zicht hadden op haar feitelijke werkzaamheden. Dat haar leidinggevenden op onderdelen uiteenlopende kwalificaties en beschrijvingen van haar werkzaamheden hebben gegeven leidt niet tot een ander oordeel. Met de rechtbank en de korpschef wordt geoordeeld dat geen sprake is van een wezenlijke discrepantie tussen de beschrijvingen en kwalificaties van de beide leidinggevenden. Daarbij acht de Raad van bijzonder belang dat, zoals de korpschef heeft betoogd, het beantwoorden van de vraag op welke wijze deze werkzaamheden gekwalificeerd moeten worden en of deze een wezenlijke afwijking vormen van de voor appellante geldende functiebeschrijving, niet wordt beoordeeld door de leidinggevenden, maar een functiekundig oordeel vergt. De Raad ziet geen reden om te betwijfelen dat, zoals de korpschef heeft verklaard, in elke fase van het proces van functieonderhoud alle door appellante ingebrachte documenten, met inbegrip van de door appellante ingebrachte verklaringen van derden, bij de oordeelsvorming zijn betrokken.
3.3.
Inhoudelijk spitst het hoger beroep van appellante zich toe op de betrokkenheid van appellante bij het beheer van het Papos. Appellante heeft gesteld dat zij verantwoordelijk is voor het gehele functioneel beheer van het Papos en dat het bij het bestreden besluit toegevoegde element “deels belast met het beheer van het Papos” daaraan onvoldoende uitdrukking geeft. Voorts moet de beschrijving van de financiële taak volgens appellante meer omvatten dan het toegevoegde element “beheer van de Papos-gelden”.
3.4.
Met de rechtbank en de korpschef wordt geoordeeld dat de beide toegevoegde elementen, in samenhang met andere relevante elementen uit de functiebeschrijving, een correcte en voldoende weergave vormen van de desbetreffende werkzaamheden van appellante.
3.4.1.
Wat betreft het beheer van het Papos heeft de gemachtigde van de korpschef in een brief van 6 maart 2013 een uiteenzetting gegeven over de verschillende vormen van beheer en de bijbehorende verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Daaruit blijkt dat het systeembeheer, in de zin van het technische beheer van het geautomatiseerde systeem, geschiedt door de vtsPN (voorziening tot samenwerking Politie Nederland). Ook het applicatiebeheer, in de zin van de daadwerkelijke inrichting van de applicatie, is een taak van de vtsPN. Wat betreft het functioneel beheer, waarvan appellante heeft gesteld dat zij daarvoor geheel verantwoordelijk is, geldt dat dit deels is belegd bij de vtsPN, deels binnen de korpsen. Op korpsniveau is de centrale afdeling Analyse en Beheer er verantwoordelijk voor dat het Papos qua inrichting en onderhoud aansluit bij de werkprocessen. Een onderdeel van het functioneel beheer is het autorisatiebeheer: het bepalen, toekennen en doorvoeren van autorisaties. Deze verantwoordelijkheid lag binnen de politieregio IJsselland bij de afdeling Analyse en Beheer. Het doorvoeren van de autorisatie in het systeem zelf behoort tot de taken van appellante. Daarnaast verricht appellante, zoals ter zitting namens de korpschef is bevestigd, een aantal andere taken met betrekking tot het Papos, zodat gezegd kan worden dat zij een soort eerste verantwoordelijkheid heeft voor het beheer van de informatie in het systeem. Daarmee is echter niet gezegd dat appellante verantwoordelijk is voor het volledige functionele beheer. Het element “deels belast met het beheer van het Papos” drukt dit op correcte wijze uit, in samenhang met enkele andere elementen uit de voor appellante geldende functiebeschrijving, met name “bijhouden van één of enkele geautomatiseerde administraties”, “registreren, rubriceren en administreren diverse bescheiden”, “aanbrengen van correcties”, “contacten met afnemers van diensten” en “zorgen voor archivering van stukken”.
3.4.2.
Wat betreft de beschrijving van de financiële taak heeft appellante evenmin aannemelijk kunnen maken dat er een wezenlijke afwijking is tussen haar werkzaamheden en de persoonsgebonden functiebeschrijving. De financiële werkzaamheden van appellante betreffen in hoofdzaak het innen van schadevergoeding (ter uitvoering van de Wet Terwee) en het innen van boetes. Appellante controleert de ontvangst van gelden, registreert de ontvangst in het systeem, waarna - in het geval van schadevergoeding - de afdeling Financiën kan overgaan tot betaling. Na betaling door een medewerker van de afdeling Financiën kan appellante de uitvoering en de registratie in het systeem controleren. Deze financiële werkzaamheden worden op correcte wijze beschreven met het element “beheer van de
Papos-gelden”, in samenhang met de elementen “bijhouden van één of meer geautomatiseerde administraties” en “ registreren, rubriceren en administreren diverse bescheiden”. Dat aan appellante naast de genoemde taken ten tijde in geding nog wezenlijk andere financiële taken waren opgedragen acht de Raad niet aannemelijk gemaakt.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de korpschef terecht geen aanleiding heeft gevonden om de functiebeschrijving in de door appellante gewenste zin aan te passen.
3.6.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD