ECLI:NL:CRVB:2014:3522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
13 - 4366 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud door korpschef onterecht; coördinerende taken en hoofdagent van dienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 1 juli 2013. De appellant, een Allround Politiemedewerker, had verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). De korpschef had dit verzoek afgewezen, met het argument dat functieonderhoud alleen van toepassing zou zijn voor substantiële taken die ten minste één derde van de werktijd beslaan. De Raad oordeelde echter dat deze opvatting niet in de Trfp is terug te vinden. Het was voldoende dat de appellant feitelijk werkzaamheden had verricht die wezenlijk afweken van zijn functiebeschrijving.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant extra coördinerende taken had uitgevoerd binnen het project Video Registratie Onopvallende Surveillance (VROS) en dat hij op rouleerbasis als hoofdagent van dienst had gefunctioneerd. Deze taken waren niet in de organieke functiebeschrijving van de Allround Politiemedewerker opgenomen. De Raad concludeerde dat de korpschef ten onrechte het verzoek om functieonderhoud had afgewezen en heeft het besluit van de korpschef herroepen. De Raad heeft de korpschef ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.948,- bedragen, en het griffierecht van € 239,- diende te worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de Trfp en de noodzaak voor de korpschef om voldoende gemotiveerd te onderbouwen waarom een verzoek om functieonderhoud wordt afgewezen. De Raad heeft de appellant het gevraagde functieonderhoud toegekend, waarbij zijn functiebeschrijving werd aangevuld met de extra taken die hij had verricht.

Uitspraak

13/4366 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 juli 2013, 12/1166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) die korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Nadat de korpschef appellant kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LNFP) het voornemen had de functie van Allround Politiemedewerker aan te merken als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellant, heeft appellant op 18 mei 2011 verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp, Stcrt. 2012, nr. 3097).
1.2.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 5 juli 2012 (bestreden besluit), verzonden op 17 juli 2012, is het hiertegen gerichte bezwaar van appellant gegrond verklaard wat betreft de motivering en de voorbereiding. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij tussenuitspraak van 14 februari 2013 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd dat de coördinerende werkzaamheden binnen het project Video Registratie Onopvallende Surveillance (VROS) en de werkzaamheden als hoofdagent binnen de bandbreedte van de functie vallen. De rechtbank heeft de korpschef in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen.
2.1.
Bij brief van 29 april 2013 heeft de korpschef de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef met de brief van 29 april 2013 de gebreken in het bestreden besluit heeft gerepareerd. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens zijn bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht.
3. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Trfp maakt de ambtenaar in de aanvraag om functieonderhoud aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode (dit is de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011) feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Wordt hieraan niet voldaan, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag om functieonderhoud af.
3.2.
Wat betreft de VROS-werkzaamheden, is niet in geschil dat het uitvoeren van de eigenlijke surveillancetaak valt binnen de functietypering van de Allround Politiemedewerker (hoofdagent). Appellant stelt echter dat hij méér deed dan dat, namelijk ook het coördineren van de VROS-werkzaamheden binnen de unit [unit]. Daarbij trad hij op als aanspreekpunt voor de landelijke procescoördinator en verzorgde hij de dagelijkse aansturing van de VROS-werkzaamheden, onder meer door het opstellen van een planning, briefing en debriefing, terugkoppeling aan de leidinggevenden en het instrueren van nieuwe medewerkers.
3.2.1.
Aannemelijk is dat appellant in de referteperiode inderdaad extra werkzaamheden heeft verricht zoals onder 3.2 bedoeld. Naar ook de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft overwogen, heeft de korpschef appellant bij brief van 11 december 2003 aangewezen om deze werkzaamheden uit te voeren. Daarbij is appellant aangeduid als "kartrekker" van het
VROS-project. Deze aanwijzing gold weliswaar voor een beperkte periode, maar uit de verslagen van jaargesprekken en de verklaringen van leidinggevenden en collega's blijkt genoegzaam dat appellant de werkzaamheden na het verstrijken van die periode ongewijzigd heeft voortgezet. De verklaring van de landelijke procescoördinator S. doet daaraan niet af, reeds omdat deze centraal gevestigde functionaris niet betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken in de unit [unit].
3.2.2.
Tevens is aannemelijk dat de aan appellant gegeven opdracht verder ging dan een enkele aanwijzing van VROS als taakaccent. De brief van 11 december 2003 stelt buiten twijfel dat de korpschef de werkzaamheden als kartrekker van het VROS-project aanmerkte als werkzaamheden op het niveau van een brigadier. Het plan was om deze op termijn ook weer aan een brigadier toe te vertrouwen. Gelet hierop, en op hetgeen verder uit de stukken naar voren komt over de aard en de omvang van de werkzaamheden, moet worden geoordeeld dat het gaat om een coördinerende taak die in de organieke functiebeschrijving van de Allround Politiemedewerker onvoldoende is terug te vinden.
3.2.3.
De korpschef kan ook niet staande houden dat het slechts incidentele werkzaamheden betrof. Aannemelijk is dat de coördinerende taak met een zekere regelmaat moest worden uitgevoerd en niet verwaarloosbaar gering van omvang was. Ten tijde van de referteperiode waren de VROS‑activiteiten van de unit misschien wel teruggelopen, maar niet verdwenen. De door de korpschef overgelegde inzetschema's en resultaatslijsten hebben betrekking op de surveillance als zodanig, niet op de extra werkzaamheden die appellant verrichtte om deze aan te sturen en te coördineren.
3.3.
Wat betreft het fungeren als hoofdagent van dienst, is gebleken dat appellant vanaf begin 2009 met een beperkt aantal collega-hoofdagenten is aangewezen om op rouleerbasis werkzaamheden te verrichten die voordien waren voorbehouden aan brigadiers. De korpschef heeft op zichzelf gelijk dat dit niet inhoudt dat appellant de functie van brigadier in volle omvang vervult. Dat is echter niet het criterium. Aannemelijk is dat appellant, als hoofdagent van dienst, één of tweemaal per week de aansturende en coördinerende taken van een brigadier waarneemt. Ook dit gaat de functiebeschrijving van de Allround Politiemedewerker te buiten.
3.4.
Voor het door de korpschef ter zitting ingenomen standpunt dat functieonderhoud alleen aan de orde is voor zover het gaat om substantiële taken die ten minste één/derde van de werktijd bestrijken, is in de Trfp geen grondslag te vinden. Voldoende is dat feitelijk werkzaamheden zijn opgedragen die van de functiebeschrijving wezenlijk afwijken. Dit is bij appellant het geval. Niet kan worden gezegd dat het daarbij gaat om werkzaamheden die zuiver incidenteel of naar aard en omvang te verwaarlozen zijn.
3.5.
Het vorenstaande betekent dat het verzoek om functieonderhoud ten onrechte is afgewezen. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. De Raad zal zelf in de zaak voorzien. Het primaire besluit zal worden herroepen en het verzoek van appellant om functieonderhoud zal alsnog worden ingewilligd in die zin dat de geldende organieke functiebeschrijving van Allround Politiemedewerker voor hem wordt aangevuld met de twee hier aan de orde zijnde taken.
4. Er zijn termen om de korpschef met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten van appellant tot een bedrag groot € 974, in bezwaar en € 974, in hoger beroep, alles wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarnaast blijven de door de rechtbank gegeven bepalingen inzake de proceskosten en het griffierecht in beroep onverkort in stand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van
5 juli 2012 in stand zijn gelaten;
- herroept het besluit van 21 september 2011;
- kent appellant het gevraagde functieonderhoud toe, in die zin dat de functiebeschrijving van
Allround Politiemedewerker voor hem wordt aangevuld met (1) het coördineren van de
VROS‑werkzaamheden binnen de unit en (2) het op rouleerbasis optreden als hoofdagent
van dienst;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 juli 2012;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 239, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.W. Munneke

HD