ECLI:NL:CRVB:2014:3521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevordering naar de rang van adjudant onderofficier met terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, tegen een besluit van de Minister van Defensie. Appellant was vanaf 1 december 2008 werkzaam als projectmedewerker administratie, maar vervulde feitelijk de functie van Hoofd Bureau Administratieve Ondersteuning. Op 19 oktober 2009 werd deze functie gewaardeerd met de rang van sergeant-majoor, die appellant al bekleedde. De reorganisatie PERSCO fase 3, die de basis vormde voor de functie, ging echter niet door, en appellant werd op 12 oktober 2011 geplaatst in de functie van Hoofd Administratieve Ondersteuning met de rang van adjudant onderofficier, met terugwerkende kracht tot 22 november 2010.
Appellant maakte bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2011, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de bevordering naar adjudant onderofficier al met ingang van 1 december 2008 had moeten plaatsvinden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het plaatsingsbesluit van 12 oktober 2011 geen betrekking had op de rechtspositie van appellant voorafgaand aan die datum. De Raad concludeerde dat de eerdere besluitvorming, waartegen appellant geen rechtsmiddelen had aangewend, inmiddels rechtens onaantastbaar was geworden.
De verklaringen van appellant en de getuige ter zitting konden niet baten, aangezien deze niet de rechtspositie van appellant in het geding konden beïnvloeden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en W.J.A.M. van Brussel als leden.