ECLI:NL:CRVB:2014:3521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
13 _ 1640 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar de rang van adjudant onderofficier met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, tegen een besluit van de Minister van Defensie. Appellant was vanaf 1 december 2008 werkzaam als projectmedewerker administratie, maar vervulde feitelijk de functie van Hoofd Bureau Administratieve Ondersteuning. Op 19 oktober 2009 werd deze functie gewaardeerd met de rang van sergeant-majoor, die appellant al bekleedde. De reorganisatie PERSCO fase 3, die de basis vormde voor de functie, ging echter niet door, en appellant werd op 12 oktober 2011 geplaatst in de functie van Hoofd Administratieve Ondersteuning met de rang van adjudant onderofficier, met terugwerkende kracht tot 22 november 2010.

Appellant maakte bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2011, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de bevordering naar adjudant onderofficier al met ingang van 1 december 2008 had moeten plaatsvinden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het plaatsingsbesluit van 12 oktober 2011 geen betrekking had op de rechtspositie van appellant voorafgaand aan die datum. De Raad concludeerde dat de eerdere besluitvorming, waartegen appellant geen rechtsmiddelen had aangewend, inmiddels rechtens onaantastbaar was geworden.

De verklaringen van appellant en de getuige ter zitting konden niet baten, aangezien deze niet de rechtspositie van appellant in het geding konden beïnvloeden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en W.J.A.M. van Brussel als leden.

Uitspraak

13/1640 MAW
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 februari 2013, 12/9535 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.M. Groenhart hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groenhart. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Rentema. Op verzoek van appellant is ter zitting verschenen en als getuige gehoord [getuige], wonende te [plaats].

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam bij de Koninklijke Landmacht. Met ingang van 1 december 2008 is hem de functie toegewezen van projectmedewerker administratie bij het Bureau van Werk naar Werk van het Personeelscommando. Dit bureau was op dat moment ingesteld als projectorganisatie met als doel opgenomen te worden in de formatie die zou worden bekrachtigd door middel van het reorganisatieplan PERSCO fase 3. Feitelijk vervulde appellant de functie van Hoofd Bureau Administratieve Ondersteuning.
1.1.
Op 19 oktober 2009 is de functie van Hoofd Bureau Administratieve Ondersteuning gewaardeerd. Aan de functie is de rang van sergeant-majoor verbonden. Dit was de rang die appellant op dat moment al bekleedde.
1.2.
De reorganisatie PERSCO fase 3 heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden. Het Personeelscommando is opgegaan in het Personeel Logistiek Commando (PLC) van de Niet Operationele Staven Commando Landstrijdkrachten (NOS CLAS). De nieuwe werkorganisatie NOS CLAS is van start gegaan op 22 november 2010.
1.3.
Bij besluit van 12 oktober 2011 is appellant, met ingang van 1 september 2011, geplaatst in de functie van Hoofd Administratieve Ondersteuning bij het bureau Werk naar Werk binnen het PLC. Aan de functie is de rang van adjudant onderofficier verbonden. Appellant is met ingang van 22 november 2010 naar deze rang bevorderd.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 12 oktober 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant is van mening dat de bevordering naar de rang van adjudant onderofficier al met ingang van 1 december 2008 had moeten plaatsvinden. Dat resultaat kan in dit geding niet worden bereikt. Het in geding zijnde plaatsingsbesluit van 12 oktober 2011 heeft geen betrekking op de rechtspositie van appellant voorafgaand aan die plaatsing. Dat wordt niet anders doordat de met de plaatsing samenhangende bevordering met terugwerkende kracht tot 22 november 2010 heeft plaatsgevonden. Dit laatste vloeit voort uit de Circulaire Uitvoering Reorganisaties Defensie, nummer A/965, die bepaalt dat rechtspositionele gevolgen van de instelling van een werkorganisatie, met inachtneming van de geldende regels van het functietoewijzingsproces, gelden met terugwerkende kracht tot de datum van instelling van de werkorganisatie. De circulaire voorziet niet in verdergaande terugwerkende kracht dan tot aan die datum, en behoefde dat ook niet te doen. Appellant heeft noch tegen de functietoewijzing per 1 december 2008, noch tegen de waardering van zijn toenmalige functie rechtsmiddelen aangewend. Deze besluitvorming is dus inmiddels rechtens onaantastbaar geworden.
3.2.
Gelet op het overwogene onder 3.1, kunnen de verklaringen die appellant en de op zijn verzoek gehoorde getuige ter zitting van de Raad hebben afgelegd, appellant niet baten. Appellant heeft benadrukt dat de werkzaamheden die hij voorafgaand aan de plaatsing in zijn nieuwe functie heeft verricht, niet anders waren dan de werkzaamheden die hij nadien heeft verricht. Verder begrijpt de Raad dat appellant indertijd uit uitlatingen van de getuige heeft opgemaakt dat de functiewaardering van 19 oktober 2009 zou worden heroverwogen. Deze omstandigheden, wat daarvan verder ook zij, raken niet de met het besluit van 12 oktober 2011 tot stand gebrachte plaatsing. Het besluit van 19 oktober 2009 betrof immers niet de hier aan de orde zijnde functie, maar de vorige functie van appellant.
3.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.W. Munneke

HD