ECLI:NL:CRVB:2014:3520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
13-2087 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag buiten behandeling gesteld wegens niet overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellante had op 8 november 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Doetinchem verzocht appellante om diverse gegevens, waaronder bankafschriften en pensioeninformatie, maar appellante heeft niet alle gevraagde documenten tijdig overgelegd. Ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente om de ontbrekende gegevens aan te leveren, heeft appellante niet kunnen aantonen dat zij de originele stukken op 14 december 2011 bij het UWV WERKgebouw heeft ingeleverd. De gemeente heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om de benodigde gegevens aan te leveren. Appellante heeft weliswaar gesteld dat zij de gegevens meerdere keren heeft ingeleverd, maar de Raad oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stukken daadwerkelijk zijn ontvangen door de gemeente. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellante niet heeft voldaan aan de informatieverplichtingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2087 WWB
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
20 maart 2013, 12/1355 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P.H. Sanders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanders. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.G. Kelderman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 8 november 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 9 november 2011 heeft de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Doetinchem (afdeling) appellante verzocht om uiterlijk
18 november 2011 kopieën te verstrekken van de in de brief genoemde gegevens, waaronder bankafschriften van alle rekeningen over de periode van 17 juli 2011 tot en met 17 oktober 2011 en brieven van het ABP en Loyalis met betrekking tot afkoop/uitkering van pensioen.
1.2.
Bij brief van 30 november 2011 heeft de afdeling appellante meegedeeld dat zij niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd en haar verzocht om uiterlijk 6 december 2011 de gevraagde gegevens over te leggen. Daarbij is vermeld dat, indien appellante de gegevens niet alsnog verstrekt, de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.3.
Bij brief van 9 december 2011 heeft de afdeling appellante een laatste hersteltermijn gegeven en haar verzocht uiterlijk 14 december 2011 de nog ontbrekende gegevens over te leggen. Daarbij heeft de afdeling aangegeven dat, hoewel appellante heeft gesteld dat zij op 24 november 2011 persoonlijk alle gevraagde gegevens bij het UWV WERKgebouw heeft ingeleverd, deze gegevens tot op heden niet door de afdeling zijn ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.
1.5.
Bij besluit van 7 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante geen bankgegevens vanaf 17 juli 2011 en geen gegevens van het ABP en/of Loyalis heeft verstrekt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad (28 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8793) stelt het college zich op het standpunt dat appellante moet kunnen bewijzen dat zij de gegevens die benodigd zijn voor het beoordelen van de aanvraag heeft aangeleverd en komt het voor haar risico dat zij originele stukken uit handen heeft gegeven en hiervan geen kopieën heeft gemaakt, waardoor deze stukken niet dan wel niet op tijd in het bezit van de afdeling zijn gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat zij de gevraagde gegevens meerdere malen, zowel per
e-mailbericht als in persoon, aan de balie heeft aangereikt. Zij heeft de originele stukken samen met haar moeder op 14 december 2011 aan een medewerker aan de balie van het UWV WERKgebouw afgegeven. Appellante heeft geen schuld aan het feit dat de klantmanager de mail niet naar behoren kon openen/uitdraaien en dat de ingekomen stukken bij de balie niet zijn doorgeleid naar de desbetreffende klantmanager althans dat de klantmanager niet meer beschikte over de juiste gegevens. Van de gemeente mag worden verwacht dat de nodige zorgvuldigheid in acht wordt genomen bij de inname van stukken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college bij brief van 9 november 2011 gevraagde gegevens, de bankafschriften over de periode van 17 juli 2011 tot en met 17 oktober 2011 en de afschriften van brieven van ABP en Loyalis, nodig waren om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
4.3.
Niet is gebleken dat appellante binnen de haar gegeven (laatste) hersteltermijn, aflopend op 14 december 2011, de gevraagde gegevens aan het college heeft overgelegd.
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van degene die bijstand aanvraagt om de benodigde gegevens aan te leveren.
4.3.2.
Appellante heeft gewezen op de per emailbericht aan de afdeling verzonden stukken maar dat de bijlagen niet geopend konden worden door de klantmanager. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, wat verder van die stelling ook zij, hoe dan ook geen bankafschriften over de gehele periode van 17 juli 2011 tot en met 17 oktober 2011 - het laatste bankgegeven dateert van 29 juli 2011 - en geen afschriften van de brieven van het ABP en Loyalis zijn overgelegd. Verder blijkt uit de gedingstukken dat de klantmanager appellante meermaals heeft verzocht om de gevraagde gegevens fysiek (in papieren vorm) aan te leveren.
4.3.3.
De Raad volgt de rechtbank voorts in haar oordeel en in de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de originele stukken op 14 december 2011 op het kantoor van het UWV WERKgebouw heeft afgegeven en aan wie zij dat zou hebben gedaan. De afdeling heeft deze stukken niet ontvangen. Onder verwijzing naar de in 1.5 genoemde uitspraak is de Raad van oordeel dat het voor risico van appellante komt dat zij originele stukken uit handen heeft gegeven en hiervan kennelijk geen kopieën heeft gemaakt.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college bevoegd was de aanvraag van 8 november 2011 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB buiten behandeling te stellen. Wat appellante heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD