ECLI:NL:CRVB:2014:3508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
14-256 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van huishoudelijke hulp aan betrokkene. Betrokkene had in de periode van 20 februari 2007 tot 19 februari 2012 hulp in de huishouding ontvangen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Na deze periode verzocht hij het college van burgemeester en wethouders om de hulp voort te zetten, maar het college weigerde dit op grond van de stelling dat betrokkene zelf in zijn hulp kon voorzien. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde echter dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, wat resulteerde in de toekenning van 5 uren huishoudelijke hulp per week op 26 juni 2013.

Betrokkene ging in hoger beroep tegen deze beslissing, omdat hij vond dat het aantal uren te laag was. Hij stelde dat hij in de praktijk 6 uren per week nodig had om zijn huishoudelijke taken adequaat uit te voeren. Het college verdedigde zich door te stellen dat de toekenning van 5 uren in overeenstemming was met de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van januari 2011, die de normtijden voor huishoudelijke taken vastlegt. De Raad overwoog dat de toekenning van 5 uren per week correct was, omdat deze was gebaseerd op de richtlijn en er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere toekenning rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond en bevestigde de beslissing van het college. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het college al eerder in de kosten was veroordeeld in een andere uitspraak. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 oktober 2014.

Uitspraak

14/256 WMO
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van 26 juni 2013 ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2013, 12/2647
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 16 mei 2013.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de uitspraak van 16 mei 2013 heeft het college op 26 juni 2013 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Op 18 december 2013 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. I.E. Mussche. Het college is vertegenwoordigd door
mr. D.D. de Vries.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Het college heeft aan betrokkene in de periode van 20 februari 2007 tot 19 februari 2012 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp in de huishouding toegekend naar klasse 3. Betrokkene heeft het college gevraagd deze hulp in de huishouding na 19 februari 2012 voort te zetten.
1.2.
Het college heeft in een besluit van 21 februari 2012 aan betrokkene meegedeeld dat hij niet voor hulp in de huishouding in aanmerking komt, omdat hij met zijn inkomsten zelf deze hulp kan betalen. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Het college heeft het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard in een besluit van
29 juni 2012. Daartegen heeft betrokkene beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van
29 juni 2012 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt.
3. Het college heeft in een besluit van 26 juni 2013 het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en hem met ingang van 19 februari 2012 huishoudelijke hulp toegekend in een omvang van 5 uren per week.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Omdat op het moment van het nemen van het besluit van 26 juni 2013 het hoger beroep van het college tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 mei 2013 nog aanhangig was, wordt het beroep van betrokkene tegen het besluit van 26 juni 2013 op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede voorwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep. Door de intrekking van het hoger beroep kan niet worden bewerkstelligd dat een op die manier ontstaan beroep van betrokkene tegen een nieuw besluit teniet wordt gedaan. Als gevolg van de intrekking door het college van het door hem ingestelde hoger beroep is het geding nu beperkt tot het beroep van betrokkene tegen het besluit van 26 juni 2013.
4.2.
Betrokkene heeft tegen dat besluit aangevoerd dat het college te weinig uren huishoudelijke hulp heeft toegekend. Betrokkene had 7 uren per week en hij ziet niet in waarom dat nu is verminderd. Met een toekenning van 5 uren per week kunnen de grote klussen in huis, zoals ramen lappen en gordijnen wassen, niet worden gedaan. Betrokkene heeft het in de praktijk zo geregeld, dat zijn huishoudelijke hulp 6 uren per week schoon maakt. Betrokkene betaalt 1 uur per week zelf. Betrokkene wordt niet alleen benadeeld omdat hij één uur extra zelf moet betalen, maar ook omdat hij daarover korting op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten misloopt.
4.3.
Het college heeft in reactie daarop gesteld dat de vermindering van uren ten opzichte van de situatie vóór 19 februari 2012 komt omdat in die eerdere periode huishoudelijke hulp werd toegekend in klassen en niet in uren. In de klasse 3, die voor betrokkene was geïndiceerd, zit een marge van 4 tot 6,9 uren per week. Het was toen mogelijk om voor het maximum van die marge hulp in te zetten. Nu wordt echter huishoudelijk hulp toegekend in uren. De berekening van die uren vindt plaats op grond van de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van januari 2011 (Richtlijn). Op grond van de Richtlijn heeft betrokkene het maximaal aantal uren toegekend gekregen. Het is niet mogelijk, ook in verband met de rechtsgelijkheid, om aan betrokkene een hoger urenaantal toe te kennen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene vanwege zijn beperkingen is aangewezen op hulp in de huishouding voor licht en zwaar huishoudelijk werk en voor de wasverzorging. Partijen verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag welke tijd met deze huishoudelijke taken is gemoeid.
4.5.
In de Richtlijn, die het college volgens een vaste gedragslijn hanteert, zijn de tijden neergelegd voor onder meer de in 4.4 genoemde huishoudelijke taken. Daarin wordt beschreven dat onder licht huishoudelijk werk moet worden verstaan: stof afnemen/ragen, opruimen, afwassen en bed opmaken. Voor die taak is bij een eenpersoonshuishouden een normtijd van 60 minuten per week opgenomen. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin meer tijd wordt geïndiceerd, namelijk de situatie dat er jonge kinderen in huis wonen, dat er bij de aanvrager sprake is van gedragsproblematiek of van een allergie/aandoening van de luchtwegen. Niet is gebleken dat in geval van betrokkene zich een dergelijke omstandigheid voordoet. Zwaar huishoudelijk werk wordt in de Richtlijn omschreven als: stofzuigen, schrobben/dweilen/soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen en ramen lappen. Voor een eenpersoonshuishouden met drie of meer kamers geldt een normtijd van 180 minuten. Ook hier gelden dezelfde omstandigheden die kunnen maken dat er meer tijd wordt geïndiceerd. Daarnaast kan tijdsverhogend zijn de omstandigheid dat er sprake is van een hoge vervuilingsgraad als gevolg van de beperkingen van de aanvrager. Ook nu geldt weer dat niet is gebleken dat in het geval van betrokkene zich dergelijke tijdsverhogende omstandigheden voordoen. Met betrekking tot de wasverzorging staat in de Richtlijn voor een eenpersoonshuishouding een normtijd van 60 minuten per week. Een verhoging kan plaatsvinden als er jongere kinderen in huis wonen, als er sprake is van bedlegerigheid van de aanvrager of indien er extra bewassing nodig is in verband met bijvoorbeeld incontinentie. Deze omstandigheden zijn niet gebleken.
4.6.
Het college heeft met de toekenning van 5 uren per week op juiste wijze toepassing gegeven aan de Richtlijn. De hoger beroepsgronden van betrokkene slagen niet. Dat houdt in dat het besluit van 26 juni 2013 in stand kan blijven.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van het ingetrokken hoger beroep is het college al in een eerdere uitspraak veroordeeld in de kosten van betrokkene.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van
26 juni 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D. van Wijk

JS