In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 april 2013 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had een scootmobiel in bruikleen van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis en werd geïnformeerd dat zij met ingang van 1 januari 2012 een eigen bijdrage verschuldigd was voor het gebruik van deze scootmobiel. Appellante maakte bezwaar tegen het besluit van 22 december 2011, waarin het college haar meedeelde dat zij deze eigen bijdrage moest betalen. De rechtbank oordeelde dat het college rechtmatig had gehandeld en dat de eigen bijdrage niet in strijd was met de wetgeving omtrent maatschappelijke ondersteuning.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat het college de bevoegdheid heeft om een eigen bijdrage op te leggen, ook als dit niet gelijktijdig met de verlening van de aanspraak op de voorziening plaatsvindt. Appellante had al eerder, in mei 2011, informatie ontvangen over de invoering van de eigen bijdrage, waardoor er voldoende tijd was om zich voor te bereiden op deze wijziging.
Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 oktober 2014.