ECLI:NL:CRVB:2014:3487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
13-1399 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en toekenning van bijstand en procesbelang bij bezwaar tegen blokkeringsbesluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking en toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of er procesbelang was bij het bezwaar tegen een blokkeringsbesluit. Betrokkene, die tot 11 juli 2011 bijstand ontving met zijn echtgenote en vier kinderen, verhuisde met zijn echtgenote en twee kinderen naar een ander adres. Na een periode van herhuisvesting en signalen van de sociale recherche over het gebruik van de toegewezen woning, werd de bijstand van betrokkene geblokkeerd. Betrokkene maakte geen bezwaar tegen het intrekkings- en toekenningsbesluit, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar werd. De rechtbank had het bezwaar tegen het blokkeringsbesluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene geen procesbelang had, aangezien hij geen bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van betrokkene tegen het blokkeringsbesluit niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet indienen van bezwaar.

Uitspraak

13/1399 WWB
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 februari 2013, 12/3097 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Sluis (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.A.M. Berendsen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door C.G.M.E. Poppe. Betrokkene is in persoon verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene woonde tot 11 juli 2011 met zijn echtgenote en hun vier kinderen in [plaatsnaam 1], gemeente [naam gemeente]. Zij ontvingen tot die datum bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Met ingang van 11 juli 2011 is de echtgenote van betrokkene met twee van de kinderen gaan wonen in [plaatsnaam 2], gemeente [naam gemeente], op het adres [adres 1]. Beide echtelieden hebben vanaf die datum bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ontvangen. Met ingang van 7 september 2011 is het gezin weer herenigd op het adres [adres 1] in [plaatsnaam 2]. Appellant heeft de bijstand met ingang van die datum omgezet naar de norm voor gehuwden. Op
22 september 2011 is een vijfde kind geboren.
1.3.
Met ingang van 18 november 2011 heeft betrokkene een woning toegewezen gekregen op het adres [adres 2] in [plaatsnaam 2]. Hij heeft zich op dit adres met twee van de kinderen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Appellant heeft met ingang van 18 november 2011 aan betrokkene en zijn echtgenote ieder afzonderlijk weer bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend.
1.4.
Vanwege signalen uit de woonomgeving dat betrokkene de woning op het adres [adres 2] niet gebruikte, maar bij zijn echtgenote op het adres [adres 1] was blijven wonen, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene en zijn echtgenote verleende bijstand. Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek heeft appellant bij besluit van 22 december 2011 de bijstand van betrokkene met ingang van 1 december 2011 geblokkeerd (blokkeringsbesluit) op de grond dat het vermoeden bestond dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
1.5.
De bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche zijn neergelegd in een rapport van 11 januari 2012. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft appellant bij besluit van 27 januari 2012, voor zover van belang, de bijstand van betrokkene naar de norm voor een alleenstaande ouder met ingang van 1 december 2011 ingetrokken en met ingang van diezelfde datum ambtshalve aan betrokkene bijstand toegekend naar de norm voor een gehuwde (intrekkings- en toekenningsbesluit). Betrokkene heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
Bij besluit van 4 juni 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het blokkeringsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het blokkeringsbesluit herroepen. Voorts heeft de rechtbank aan appellant opgedragen om aan betrokkene bijstand te verstrekken naar de norm voor een alleenstaande ouder gedurende de periode van 1 december 2011 tot en met
31 januari 2012.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant onder meer aangevoerd dat betrokkene geen procesbelang had bij zijn beroep, omdat betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkings- en toekenningsbesluit. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3956, is van voldoende (proces)belang slechts sprake indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkings- en toekenningsbesluit omdat hij dit besluit nooit heeft ontvangen. Dit besluit is enkel verzonden aan het adres van zijn echtgenote, op welk adres hij niet meer woonachtig was. Zijn echtgenote heeft de brief ongeopend retour gezonden naar de gemeente, aldus betrokkene. Dit betoog van betrokkene slaagt niet. Betrokkene heeft zelf in zijn beroepschrift in eerste aanleg vermeld dat hij het intrekkings- en toekenningsbesluit op 30 januari 2012 heeft ontvangen. Bovendien heeft zijn dochter ter zitting van de rechtbank als gemachtigde van betrokkene verklaard dat zij niet heeft begrepen dat het nodig was bezwaar te maken tegen het intrekkings- en toekenningsbesluit en dat daarom geen bezwaar tegen dat besluit is gemaakt.
4.3.
Nu betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkings- en toekenningsbesluit is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. Daarmee staat vast dat betrokkene met ingang van 1 december 2011 geen recht meer had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het belang van betrokkene bij een oordeel over het blokkeringsbesluit is daardoor komen te vervallen. Anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is het belang van betrokkene niet eerst komen te vervallen bij het instellen van het beroep bij de rechtbank. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen was al duidelijk dat betrokkene geen bezwaar had gemaakt tegen het intrekkings- en toekenningsbesluit. Appellant had daarom het bezwaar tegen het blokkeringsbesluit niet-ontvankelijk moeten verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
4.4.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigen, behoudens de beslissing over griffierecht. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen en tevens zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van betrokkene tegen het blokkeringsbesluit niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissing over griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 22 december 2011
niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van
4 juni 2012.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD