ECLI:NL:CRVB:2014:3485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
13-3500 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na aanpassing ondernemingsplan

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn aanvraag om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 was afgewezen. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, en appellant stelde dat zijn bedrijf wel levensvatbaar was op basis van een aangepast ondernemingsplan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 oktober 2014 geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat appellant inmiddels een nieuwe aanvraag heeft ingediend, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad benadrukt dat voor het aannemen van procesbelang niet alleen een principieel belang voldoende is, maar dat er ook een materieel belang moet zijn dat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. Aangezien appellant enkel een principieel belang heeft en geen procesbelang kan worden aangenomen, is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.R. Schut als leden, in aanwezigheid van griffier M.S. Boomhouwer.

Uitspraak

13/3500 BBZ
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 mei 2013, 12/3842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. El Fizazi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 november 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ter voorziening in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal voor het starten van een bedrijf in woonaccessoires en decorartikelen. Appellant heeft die aanvraag ondersteund met een ondernemingsplan, opgesteld met behulp van het online ondernemersplan van het IMK Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf.
1.2.
Op verzoek van het college heeft B&R Adviesgroep naar aanleiding van de aanvraag van appellant in januari 2012 advies uitgebracht. Het advies is om de aanvraag af te wijzen omdat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is. Appellant is uitgegaan van een te optimistische omzetprognose en hij heeft enkele kostenposten niet of te laag begroot. Bij besluit van
22 februari 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aan de hand van een aangepast ondernemingsplan onder meer aangevoerd dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de gedingstukken is gebleken dat appellant een nieuwe aanvraag om bijstand ter voorziening in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal heeft ingediend op basis van een nieuw ondernemingsplan. Gelet hierop ziet de Raad zich allereerst geplaatst voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Desgevraagd is ter zitting van de kant van appellant bevestigd dat er in de onderhavige zaak een principieel belang is, en dat het materiële belang is gelegen in de lopende procedure tegen de afwijzing van de tweede aanvraag.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2010:BN3956) is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.4.
Nu appellant het bij zijn aanvraag van 28 november 2011 overgelegde ondernemingsplan naar aanleiding van het advies van B&R Adviesgroep heeft aangepast, op basis daarvan een nieuwe aanvraag heeft ingediend en heeft bevestigd dat hij bij het onderhavige hoger beroep nog slechts een principieel belang heeft, kan geen procesbelang worden aangenomen.
4.5
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.4 volgt dat appellant geen (proces)belang heeft bij een beoordeling door de Raad van de juistheid van de aangevallen uitspraak. Daarom moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD