ECLI:NL:CRVB:2014:347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
11-5839 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functiewaardering door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de waardering van een organieke functie door het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Delft. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Vis, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het bestreden besluit van het college had vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand had gelaten. De rechtbank oordeelde dat het college het advies van de Centrale Waarderingscommissie (CWC) had moeten inwinnen bij de waardering van de functie van appellant, maar dat de inhoudelijke beoordeling van de functiewaardering niet onhoudbaar was.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het passeren van de CWC door het college niet zonder gevolgen is geweest, maar dat appellant in hoger beroep geen inhoudelijke gronden heeft aangedragen die de functiebeschrijving en -waardering ter discussie stellen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze was aangevochten. De uitspraak benadrukt het belang van adviescommissies zoals de CWC, maar ook de zelfstandige oordeelsvorming van de rechter over bestuursbesluiten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5839 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
24 augustus 2011, 11/2447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
Het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Vis hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 november 2013. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Namens het college zijn verschenen J.A. de Klerck en
N.L.E. van Vuure.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 9 september 2010 heeft het college de beschrijving en waardering van organieke functie van [naam functie] definitief vastgesteld. De organieke functiewaardering is daarbij vastgesteld op hoofdgroep IV, met 9 punten (salarisschaal 9). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.2. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het college ingevolge het ten tijde van belang van toepassing zijnde artikel 36:1:1:7, eerste lid, van de Nadere Uitwerkingsregeling van de gemeente Delft, het advies van de Centrale Waarderingscommissie (CWC) had moeten inwinnen bij de waardering van de functie van appellant. De rechtbank zag aanleiding het bestreden besluit in stand te laten, nu zij de functiebeschrijving en de waardering van de functie inhoudelijk niet onhoudbaar achtte.
3.
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten, dit gelet op het passeren door het college van de CWC. Appellant heeft in hoger beroep geen inhoudelijke gronden betreffende de functiebeschrijving en -waardering aangedragen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft het passeren van de CWC niet zonder consequenties gelaten. Het is immers dit passeren geweest dat de aanleiding tot de vernietiging van het bestreden besluit heeft gevormd. Appellant is dus in zoverre in het gelijk gesteld.
4.2.
De rechtbank heeft in de inhoud van het bestreden besluit aanleiding gezien om de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten. Appellant is kennelijk van mening dat de rechtbank zich vanwege het ontbreken van een advies van de CWC, geen eigen oordeel over die inhoud had mogen vormen. De Raad volgt appellant daarin niet. Adviescommissies als de CWC hebben tot taak om advies uit te brengen aan het betrokken bestuursorgaan. De rechter vormt zich in voorkomende gevallen zelfstandig een oordeel over het besluit van het bestuursorgaan. Het ontbreken van een (voorgeschreven) advies kan onder omstandigheden meebrengen dat de bewuste besluitvorming een deugdelijke motivering ontbeert. Appellant heeft echter niets aangedragen dat in dit geval op zo’n gebrek zou kunnen wijzen, noch heeft hij beargumenteerd waarom het inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de in geding zijnde besluitvorming niet houdbaar zou zijn. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H Bangma en
B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD