ECLI:NL:CRVB:2014:3458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 20 oktober 2009 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies, wat leidde tot de vaststelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld.
De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die stelden dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van haar belastbaarheid. De Raad oordeelde echter dat de eerder gemaakte overwegingen door de rechtbank voldoende waren en dat de door appellante ingediende stukken in hoger beroep geen nieuwe gegevens bevatten die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.