ECLI:NL:CRVB:2014:3455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-2637 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die voorheen als slager werkte, is sinds 2 november 2009 uitgevallen door knie- en voetklachten, evenals psychische klachten. Het Uwv heeft in een besluit van 23 december 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 31 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft dit besluit in een later bestreden besluit van 25 mei 2012 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houdt met zijn beperkingen. Hij heeft ook aangevoerd dat de rechtbank niet had mogen afzien van het benoemen van een onafhankelijke medisch deskundige en dat hij niet voldoet aan het opleidingsniveau voor de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie heeft betrokken bij zijn beoordeling en dat er geen medische onderbouwing is voor de stellingen van appellant. De Raad heeft ook bevestigd dat appellant voldoet aan het opleidingsniveau voor de geduide functie, gezien zijn onderwijs en werkervaring. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van wettelijke rente.

Uitspraak

13/2637 WIA
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 april 2013, 12/3208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als slager. Op 2 november 2009 is hij voor dit werk uitgevallen vanwege knie- en voetklachten. Tevens heeft appellant psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 31 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 25 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 december 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep grotendeels herhaald. Appellant stelt dat in de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen ten gevolge van lichamelijke en psychische klachten. Daarom is hij niet in staat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. Volgens appellant had de rechtbank niet voorbij mogen gaan aan zijn verzoek om benoeming van een onafhankelijk medisch deskundige. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet voldoet aan het opleidingsniveau voor de geduide functie samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code: 271130).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming, heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 maart 2012. Uit dit rapport blijkt dat deze arts bij de beoordeling en heroverweging informatie van de huisarts, neuroloog en dermatoloog heeft betrokken. Het rapport bevat een deugdelijke gemotiveerde geneeskundige reactie op de bezwaren van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding andere of verdergaande beperkingen aan te nemen dan waartoe de verzekeringsarts heeft geconcludeerd. Appellant wordt in staat geacht om psychisch niet stresserend en knie- en schouder sparende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten bestaan om deze beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellant met betrekking tot de datum in geding ook in hoger beroep geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan het standpunt van het Uwv.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien tot benoeming van een deskundige, omdat hiervoor alleen grond bestaat indien er reden is voor twijfel aan de medische beoordeling. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn, bij het ontbreken van een toereikende medische onderbouwing voor zijn stellingen, geen aanknopingspunten gelegen om hier in andere zin over te oordelen.
4.3.
Evenals de rechtbank heeft ook de Raad in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
4.4.
Naar aanleiding van de door appellant aangevoerde grond dat de functie samensteller kunststof en rubberindustrie vanwege het opleidingsniveau niet passend is, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 september 2014 uiteengezet dat appellant, gelet op het door hem gevolgde onderwijs en zijn werkervaring, voldoet aan het opleidingsniveau voor deze functie. De Raad onderschrijft deze uiteenzetting. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat aan een opleidingseis ook kan zijn voldaan door een combinatie van opleiding en werkervaring (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente is daarom geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) I.M.J Hilhorst-Hagen
(getekend) A.C. Oomkens

JS