ECLI:NL:CRVB:2014:3455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die voorheen als slager werkte, is sinds 2 november 2009 uitgevallen door knie- en voetklachten, evenals psychische klachten. Het Uwv heeft in een besluit van 23 december 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 31 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft dit besluit in een later bestreden besluit van 25 mei 2012 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houdt met zijn beperkingen. Hij heeft ook aangevoerd dat de rechtbank niet had mogen afzien van het benoemen van een onafhankelijke medisch deskundige en dat hij niet voldoet aan het opleidingsniveau voor de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie heeft betrokken bij zijn beoordeling en dat er geen medische onderbouwing is voor de stellingen van appellant. De Raad heeft ook bevestigd dat appellant voldoet aan het opleidingsniveau voor de geduide functie, gezien zijn onderwijs en werkervaring. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van wettelijke rente.