ECLI:NL:CRVB:2014:3454
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 10 juli 2006 wegens knieklachten niet meer kon werken, werd per 7 juli 2008 hersteld verklaard met een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een ziekmelding op 9 juli 2009 in verband met hartklachten, werd appellant op 22 april 2011 opnieuw hersteld verklaard. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant niet de volledige wachttijd van 104 weken arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak het Uwv opgedragen om een zelfstandig onderzoek te verrichten naar de arbeidsongeschiktheid van appellant. Na dit onderzoek bleef het Uwv bij zijn standpunt dat appellant niet aan de voorwaarden voor de WIA-uitkering voldeed. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek had gedaan en dat er geen bewijs was dat appellant de wachttijd van 104 weken had volbracht.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet in aanmerking komt voor de WIA-uitkering. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.