ECLI:NL:CRVB:2014:3451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-2632 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om heropening van WAO-uitkering na intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die in 1999 ziek was gemeld met whiplashklachten, had een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen die in 2005 was ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant verzocht om heropening van zijn WAO-uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het ontbreken van relevante toegenomen beperkingen binnen de gestelde termijn van vijf jaar na intrekking van de uitkering.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank haar oordeel onvoldoende had gemotiveerd en verwees naar een rapport van een adviserend arts. Het Uwv betwistte echter de onderbouwing van appellants standpunt en stelde dat de aangevoerde medische gegevens niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie in de relevante periode.

De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor een relevante toename van de beperkingen van appellant, zoals vereist in artikel 43a van de WAO. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Oomkens.

Uitspraak

13/2632 WAO
Datum uitspraak: 24 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 april 2013, 12/4294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich in 1999 ziek gemeld met whiplashklachten als gevolg van een
ongeval. In verband hiermee is aan appellant met ingang van 23 januari 2000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 12 oktober 2005 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 13 december 2005 ingetrokken, omdat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit heeft blijkens de uitspraak van de Raad van 26 september 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF5057) in rechte stand gehouden. In zijn uitspraak van 6 augustus 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN3780) heeft de Raad een verzoek om herziening van de uitspraak van 26 september 2008 afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2012 is het verzoek van appellant om heropening van de
uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen. Bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 28 februari 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard omdat binnen 5 jaar na 13 december 2005 geen sprake is van onafgebroken vier weken toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen dat geen sprake is van toegenomen beperkingen, voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan appellant een WAO-uitkering genoot.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Appellant heeft gewezen op het onderzoek dat is verricht door de adviserend arts J. Biersteker van Salude Deskundige Dienst en de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2011. Appellant is van mening dat de rechtbank een neuropsychologisch onderzoek had moeten gelasten. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een rapport van Instituut Psychosofia, gedateerd 14 juni 2013, overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft gesteld dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet met geobjectiveerde medische gegevens onderbouwt. Het Uwv heeft erop gewezen dat
J. Biersteker in het BIG-register als arts is geregistreerd en niet als verzekeringsarts. Het Uwv heeft bestreden dat het rapport van Biersteker ziet op de gezondheidssituatie van appellant in de periode van 13 december 2005 tot 13 december 2010. Het Uwv heeft erop gewezen dat de arts Biersteker in zijn rapport van 24 november 2011 de ‘huidige belastbaarheid’ beschrijft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 43a van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien binnen vijf jaar na de datum van intrekking, in dit geval 13 december 2005, sprake is van arbeidsongeschiktheid en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
4.2.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een relevante toename van de beperkingen van appellant in het kader van artikel 43a van de WAO. De Raad verwijst naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2012 en 3 december 2012, waarin voldoende is onderbouwd dat er geen objectieve medische gegevens zijn waaruit een wijziging van de belastbaarheid van appellant blijkt.
4.3.
De Raad ziet in het in hoger beroep overgelegde rapport van Psychosofia van
14 juni 2013 geen aanleiding het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor het benoemen van een deskundige.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.C. Oomkens

TM