Uitspraak
mr. K.F.Hofstee.
OVERWEGINGEN
[X.], zijn echtgenote [Y.] en hun drie kinderen. Appellant stelt dat hij op dit adres een kamer huurt en woonachtig is.
14 november 2012.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant, die in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staat ingeschreven op een adres in Gouda, stelt dat hij daar woont. De Minister heeft echter vastgesteld dat appellant niet op dit adres woont en heeft hem als thuiswonend aangemerkt, wat heeft geleid tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van te veel ontvangen bedragen. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de Minister voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant niet op het GBA-adres woont. Dit bewijs is onder andere gebaseerd op een huisbezoek dat op 1 november 2012 heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen persoonlijke spullen van appellant in de kamer aanwezig waren die hij zou huren. Appellant heeft aangevoerd dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond voor was en de hoofdbewoonster niet goed geïnformeerd was over het doel van het bezoek. De Raad heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat de toestemming van de hoofdbewoonster voor het huisbezoek rechtmatig was.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Minister op basis van de bevindingen van het huisbezoek en het rapport misbruik uitwonendenbeurs terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet op het opgegeven adres woont. De Raad ziet geen aanleiding om de bestaande rechtspraak te wijzigen, ondanks de argumenten van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.