ECLI:NL:CRVB:2014:3411
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die sinds 29 oktober 2007 bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn heeft op basis van onderzoeksgegevens geconcludeerd dat appellante sinds 2 juni 2008 een gezamenlijke huishouding voert met appellant. Dit besluit leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen over een periode van vier jaar. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat zij vanaf 2 juni 2008 samenwoonden.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de onderzoeksgegevens weliswaar aantonen dat appellanten gedurende enige tijd een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, maar niet dat dit al vanaf 2 juni 2008 het geval was. De Raad oordeelt dat het college niet bevoegd was om de bijstand van appellante met ingang van die datum in te trekken en de kosten terug te vorderen. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2012 te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 1.948,-.