ECLI:NL:CRVB:2014:341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
12-952 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering bij werknemer met chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van een werknemer die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). De werknemer, die voorheen een uitkering ontving op basis van 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid, had zijn werkzaamheden hervat, maar meldde zich later opnieuw arbeidsongeschikt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had geoordeeld dat de werknemer recht had op een WAO-uitkering van 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid, maar het UWV betwistte dit. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapporten een zorgvuldige afweging gemaakt van de klachten van de werknemer, maar de rechtbank had deze gegevens onvoldoende gewaardeerd. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van de werknemer en dat er geen objectieve gegevens zijn die een toename van de beperkingen rechtvaardigen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

12/952 WAO
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
21 december 2011, 11/1442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[Naam werknemer] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft [Naam werknemer], werknemer bij betrokkene, schriftelijk doen weten als partij aan het geding in hoger beroep te willen deelnemen en daarbij de Raad toestemming gegeven zijn medische gegevens aan betrokkene ter kennis te brengen.
Werknemer heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te geven.
Appellant heeft de Raad een nadere reactie doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is niet verschenen. Werknemer is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1. Werknemer, laatstelijk bij betrokkene in dienst als filiaalmanager (37 uur per week) is op 10 april 2002 uitgevallen met vermoeidheidsklachten ten gevolge van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Met ingang van 8 april 2003 is aan werknemer een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Vanaf 1 november 2004 heeft werknemer voor 32 uur per week zijn werkzaamheden bij betrokkene hervat. Vervolgens is de WAO-uitkering met ingang van 29 maart 2005 ingetrokken omdat werknemer per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2. Op 9 juli 2010 heeft werknemer zich bij appellant toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 3 december 2009. Op 5 oktober 2010 is werknemer op het spreekuur van een aan het Uwv verbonden verzekeringsarts gezien. Op dat moment was werknemer weer voor 32 uur werkzaam bij betrokkene. Appellant heeft bij besluit van 13 oktober 2010 bepaald dat er met ingang van 3 december 2009 geen toename van de arbeidsongeschiktheid van werknemer heeft plaatsgevonden. Appellant heeft het tegen dit besluit door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 24 januari 2011 (bestreden besluit).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van
13 oktober 2010 herroepen en bepaald dat werknemer met ingang van 31 december 2009 recht had op een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank heeft op basis van de medische gegevens van de bedrijfsarts, de huisarts en van neuropsychiater Van Houdenhove geconcludeerd dat werknemer op en na 3 december 2009 wegens CVS-klachten slechts in staat was om zijn arbeid bij betrokkene voor niet meer dan 24 uur per week te verrichten en dat werknemer op en na 3 december 2009 arbeidsongeschikt is geworden uit dezelfde oorzaak als die waaruit zijn arbeidsongeschiktheid in de jaren 2003 tot 2005 was voortgekomen.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er bij werknemer geen sprake is van toegenomen beperkingen per 3 december 2009. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte doorslaggevende waarde toegekend aan de gegevens van de bedrijfsarts, de huisarts en de neuropsychiater. Appellant wijst er op dat de bezwaarverzekeringsarts, zoals blijkt uit zijn rapport van 17 januari 2011, deze medische gegevens bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts blijkt dat werknemer op 9 juli 2010 claimt sinds 3 december 2009 als gevolg van CVS meer last te hebben van vermoeidheid, concentratieverlies en geheugenverlies. Volgens de bezwaarverzekeringsarts baseert werknemer zich grotendeels op zijn (subjectieve) klachtenbeleving. Volgens de bezwaarverzekeringsarts worden de klachten, beperkingen en ziekte door appellant erkend, maar levert dit minder beperkingen op ten aanzien van het verrichten van arbeid dan werknemer meent. De beperkingen zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2005 zijn naar zijn mening onveranderd van toepassing en komen in voldoende mate tegemoet aan de verminderde belastbaarheid van werknemer. Volgens de bezwaarverzekeringsarts leveren de in bezwaar ingebrachte gegevens van de huisarts en neuropsychiater Van Houdenhove geen objectieve gegevens op. Daarbij acht hij van belang dat de informatie betrekking heeft op de situatie van werknemer in mei en oktober 2010, terwijl de datum in geding december 2009 is.
4.2.
In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts nogmaals toegelicht dat met het CVS voldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Hij geeft te kennen dat de huisarts in zijn schrijven van 28 oktober 2010 aangeeft dat “halftijds werken gerechtvaardigd lijkt vanaf half december 2009” maar dat uit dit schrijven niet is gebleken van geobjectiveerde beperkingen die dit standpunt kunnen onderbouwen. Voorts geeft hij te kennen dat Van Houdenhove vermeldt “meer dan 24 uur lijkt niet haalbaar”, maar dat hij niet vermeldt dat dit niet haalbaar is. Ook hier mist de bezwaarverzekeringsarts objectiveerbare gegevens die het standpunt kunnen onderbouwen.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapporten een concrete en deugdelijke afweging over de klachten van werknemer gemaakt op grond van de dossierstukken en de informatie van de behandelend sector. Anders dan de rechtbank acht de Raad de conclusie van appellants bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd en onderschrijft hij diens standpunt dat er in voldoende mate rekening is gehouden met de bij werknemer bestaande klachten voortgekomen uit dezelfde ziekteoorzaak, CVS. Noch in de gegevens van de huisarts noch in die van neuropsychiater Van Houdenhove wordt concreet melding gemaakt van de door werknemer op en na 3 december 2009 ervaren problematiek ten gevolge van CVS. Uit die medische informatie komt evenmin naar voren dat er sprake is van een toename van de beperkingen op en na 3 december 2009 welke medisch bezien rechtvaardigt werknemer forser te beperken dan is verwoord in de FML van 2005. De stelling van neuropsychiater Van Houdenhove, en in navolging daarvan die van de huisarts, dat meer dan 24 uur werken niet haalbaar lijkt, lijkt te zijn gebaseerd op het aantal uren dat werknemer op dat moment werkzaam was, maar ontbeert, zoals de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft overwogen, een objectieve motivering. Betrokkene en werknemer hebben in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die tot een andere conclusie leiden. Dit leidt tot de slotsom dat appellant het bezwaar van betrokkene terecht ongegrond heeft verklaard.
5.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de wijze waarop de rechtbank gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, behoeft gelet op het vorenstaande in dit geding geen verdere bespreking.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
IvR