ECLI:NL:CRVB:2014:3382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
12-3279 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten als gevolg van een hypofysetumor. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en had op 14 januari 2011 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had appellant een WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. In een later besluit werd deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 80 tot 100%, maar het bezwaar van appellant tegen het eerdere besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank had in haar uitspraak van 2 mei 2012 geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant geen duurzaam karakter had. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn situatie, door de fluctuaties van de tumor, wel degelijk duurzaam was. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze in essentie een herhaling waren van de eerder aangevoerde gronden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en de onderliggende overwegingen, waarbij werd opgemerkt dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende medische onderbouwing bij claims van duurzame arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het beoordelen van dergelijke claims.

Uitspraak

12/3279 WIA
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
2 mei 2012, 11/9050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 september 2014 waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schijndel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Ermes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als agrarisch medewerker via een uitzendbureau voor gemiddeld 38 uur per week, heeft zich op 27 april 2009, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld vanwege een toename van psychische en lichamelijke klachten als gevolg van een tumor in de hypofyse. Op 14 januari 2011 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 25 april 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80 %.
1.3.
Bij besluit van 19 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 maart 2011 ongegrond verklaard en bepaald dat de
WGA-uitkering per 25 april 2011 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv rapporten ten grondslag gelegd van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 oktober 2011 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 oktober 2011.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door appellant tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgrond dat zijn arbeidsongeschiktheid een duurzaam karakter heeft, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen: (appellant aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder)
“De rechtbank ziet aanleiding om het verzekeringsgeneeskundige oordeel ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van eiser te onderschrijven, mede gezien de nadere motivering van de bezwaarverzekeringsarts over de duurzaamheid verwoord in het rapport van 19 januari 2012. Deze arts heeft hierin onder meer aangegeven dat de toegekende urenbeperking van twintig uur per week, niet van blijvende aard is. Het medisch beeld ten aanzien van de tumor is stabiel en de bevindingen zijn gunstig. Met betrekking tot de psychische klachten dient volgens de bezwaarverzekeringsarts te worden gesteld dat de door eiser ervaren klachten prima te behandelen zijn. Los daarvan kan worden verwacht dat deze psychische klachten ook zonder behandeling verbeteren nu vernomen is dat deze klachten zijn ontstaan als reactie op de tumor en met de tijd is gebleken dat met behandeling de tumor flink is geslonken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het vorenstaande toereikend gemotiveerd dat per de datum in geding geen sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie dan wel een situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De beroepsgrond van eiser dat de tumor juist zou zijn gegroeid, heeft hij, ondanks hiertoe na de zitting door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, niet met medische stukken van de behandelende sector onderbouwd. De rechtbank dient daarom uit te gaan van de juistheid van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 januari 2012, waarin staat vermeld dat de tumor flink is geslonken, er alleen maar een rest aanwezig is en het beeld stabiel is.
Daarbij heeft de rechtbank bij zijn oordeelsvorming laten meewegen het feit dat eiser rond de datum in geding twee ochtenden per week inpakwerkzaamheden verrichtte als vrijwilliger en daarnaast een cursus Nederlandse taal volgde. De beroepsgrond van eiser dat zijn arbeidsongeschiktheid een duurzaam karakter heeft, kan ook op grond hiervan niet worden gevolgd.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat voor eiser ingevolge artikel 4 van de Wet WIA geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiser verwoord in alinea 3 van deze uitspraak dient te worden afgewezen.”
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van appellant dat, nu hij in bezwaar alsnog voor 80 tot 100 % arbeidsongeschikt is beschouwd, het Uwv het bezwaar gegrond had moeten verklaren, onder toekenning van de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar.
2.3.
De rechtbank heeft in het vorenstaande aanleiding gezien om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen voor zover gericht tegen de afwijzing van de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van griffierecht en proceskosten aan appellant.
3. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van duurzaamheid van de vastgestelde beperkingen. Ten onrechte heeft het Uwv hem niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Appellant meent dat hij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft een blijvende tumor, die soms slinkt en andere keren weer groter wordt. Dat maakt dat hij ook psychisch ziek blijft.
4.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3.
Evenals in beroep heeft appellant in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen of aanleiding kunnen zijn voor een andersluidend oordeel.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I. Mehagnoul

HD