ECLI:NL:CRVB:2014:3381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
12-2620 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1989. Appellant had op 31 mei 2010 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag op 10 september 2010. Het Uwv stelde dat appellant niet meer dan 25% arbeidsongeschikt was gedurende een heel jaar, wat noodzakelijk is voor toekenning van de uitkering. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de aanvraag laattijdig was en het Uwv terecht had beoordeeld dat appellant op de datum van de aanvraag niet arbeidsongeschikt was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten erkennen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij verzocht de Raad om een deskundige te benoemen om zijn belastbaarheid te beoordelen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door appellant ingediende gronden niet tot een ander oordeel konden leiden. De verklaringen van de trajectleider en psychiater die appellant inbracht, gaven geen nieuwe medische inzichten die de eerdere beoordelingen van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant, zoals vastgesteld door de bezwaararbeidsdeskundige, en concludeerde dat appellant, nu hij ouder was dan 18 jaar en op de datum van de aanvraag niet arbeidsongeschikt was, geen recht had op Wajong-ondersteuning. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

12/2620 WWAJ
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
27 maart 2012, 11/1446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Scheepers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een reactie van de bezwaararbeidsdeskundige, gedateerd 4 juli 2012.
Namens appellant zijn er nadere medische stukken in geding gebracht, waarop namens het Uwv is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Scheepers en [naam trajectbegeleider], trajectbegeleider verbonden aan Trajectvol te ’s-Hertogenbosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1989, heeft bij formulier Aanvraag Wajong, gedateerd 31 mei 2010 en door het Uwv ontvangen op 9 juni 2010, verzocht om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.2.
Bij besluit van 10 september 2010 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant een uitkering ingevolge de Wet Wajong toe te kennen, omdat hij niet een heel jaar lang meer dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen steunen op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts is vermeld dat de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in overeenstemming is met het medische feitencomplex en geldigheid heeft tegen de leeftijd van 17 jaar en het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Aanvullend heeft hij een FML opgesteld met betrekking tot de datum in geding, 10 september 2010, waarin tevens nachtelijke arbeid wordt beperkt in verband met een dan nog in remissie zijnde depressie. De bezwaararbeidsdeskundige heeft gesteld dat de aanvullende beperking niet tot een andere arbeidskundige beoordeling leidt, omdat nachtarbeid niet in de geduide functies voorkomt.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Daarbij heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
2.2.
Gelet op de tekst van het bestreden besluit is de rechtbank er vanuit gegaan dat het Uwv zich op het standpunt heeft gesteld dat in de periode vanaf de 17e verjaardag van appellant tot aan de datum van het besluit van 10 september 2010, geen periode van 52 weken is geweest waarin hij in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, zodat hij niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv, bij de vaststelling dat tussen de 17e verjaardag van appellant en 10 september 2010 geen sprake is geweest van een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid, de beperkingen die appellant in verband met de depressie heeft ondervonden onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd dat het 18e jaar het beoordelingsmoment is, maar op de arbeidsmogelijkhedenlijst 23 juli 2010 als voorselectiedatum heeft vermeld en de actualiseringsdata van de geselecteerde functies zijn gelegen na het door de arbeidsdeskundige genoemde beoordelingsmoment. De rechtbank is echter niet gebleken dat een raadpleging van het CBBS met voorselectiedatum [in] 2007 (18e jaar) niet mogelijk is. Omdat het bestreden besluit gekomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
2.3.
De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat sprake is van een laattijdige aanvraag en het Uwv, gelet op artikel 2:15 van de Wet Wajong, derhalve terecht heeft beoordeeld of appellant op
10 september 2010 niet in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de voor eiser op 10 september 2010 geldende medische beperkingen in de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML juist zijn weergegeven. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige, voldoende is toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellant in essentie zijn in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald. Hij is - kort gezegd - van mening dat het Uwv verdergaande beperkingen, waaronder begrepen een urenbeperking, aan had moeten nemen in de FML. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen teneinde zijn belastbaarheid in kaart te brengen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn te achten. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant gewezen op de in eerste aanleg ingebrachte stukken en heeft hij een verklaring van trajectleider [naam trajectbegeleider] en van psychiater K. Wieme in het geding gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de door appellant in beroep ingediende gronden niet tot het oordeel kunnen leiden dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld. De gronden van hoger beroep leiden niet tot een ander oordeel.
4.2.
De door appellant ter onderbouwing van zijn stellingen ingebrachte verklaringen van trajectleider [naam trajectbegeleider] en van psychiater Wieme leiden niet tot twijfel aan de deugdelijkheid van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts. Hetgeen [naam trajectbegeleider] in zijn verklaring heeft gesteld omtrent de sociale en persoonlijke beperkingen van appellant ten gevolge van diens Autisme Spectrum Stoornis en aandachtstekortstoornis levert geen nieuwe medisch inzichten op. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in hoger beroep terecht heeft opgemerkt is op dergelijke betogen reeds in bezwaar en beroep - afdoende - gereageerd. Met betrekking tot de verklaring van psychiater Wieme onderschrijft de Raad de stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat hetgeen door Wieme naar voren wordt gebracht aansluit bij het dossier zoals bekend en dat het inzicht geeft in het huidige beeld, een beeld is dat ontstaan is vanaf de medicatiestop in oktober 2012, maar dat deze informatie niets zegt over het beeld op 10 september 2010, de datum hier in geding. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.3.
De aan appellant voorgehouden functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) leveren een verdiencapaciteit op die hoger ligt dan het wettelijk minimumjeugdloon. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige terecht en afdoende gemotiveerd te kennen heeft gegeven dat deze functies geschikt zijn te achten voor appellant gelet op zijn functionele mogelijkheden, zoals deze zijn vastgelegd in de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde FML. Evenals de rechtbank, acht de Raad daarbij van belang dat bij de selectie van de functie eveneens in aanmerking is genomen dat appellant, zoals door de verzekeringsarts bepleit, geen routineus werk mag verrichten.
4.4.
Met juistheid is de rechtbank dan ook tot het oordeel gekomen dat, nu appellant bij zijn aanvraag ouder is dan 18 jaar en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan niet arbeidsongeschikt is, uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Wet Wajong voortvloeit dat geen recht op ondersteuning bestaat. In zo’n situatie is het niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of appellant op zijn 18e verjaardag als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum
JvC